Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:

Inhoudsindicatie:

Overgangsbepalingen bij de Wet limitering alimentatie na scheiding . Verzoek van de man om zijn verplichting tot het verschaffen van levensonderhoud aan de vrouw per 1 september 2005 te beëindigen; subsidiair de uitkering tot levensonderhoud voor de vrouw op nihil te bepalen. Deze plicht heeft thans meer dan 15 jaren voortgeduurd, zodat deze derhalve in beginsel voor limitering vatbaar is. De rechtbank is van oordeel dat beëindiging van de alimentatie per 1 september 2005 naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet van de vrouw gevergd kan worden.

Uitspraak



RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE

Sector Familie- en Jeugdrecht

Enkelvoudige Kamer

Alimentatie

rekestnummer A. : FA RK 05-4699

zaaknummer : 248603

datum beschikking : 21 maart 2006

BESCHIKKING op het op 17 augustus 2005 ingekomen verzoek van:

[de man],

wonende te [woonplaats], [land],

de man,

procureur: mr. W.K. van Duren.

Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[de vrouw],

wonende te [woonplaats],

de vrouw,

procureur: mr. D.P. van Rijn-Marijnis.

FEITEN

- Partijen zijn op [datum] 1970 in de gemeente [gemeente], [land] met elkaar gehuwd;

- bij vonnis van deze rechtbank d.d. [datum] 1990 is - onder meer - de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. De door de man te betalen uitkering tot levensonderhoud van de vrouw is overeenkomstig de tussen partijen in een convenant getroffen regeling bepaald op Fl 3.500,00 per maand met ingang van de dag van inschrijving van het vonnis van echtscheiding in de desbetreffende registers van de burgerlijke stand;

- in artikel 1.2 van het convenant is bepaald dat de wettelijke indexering van toepassing zal zijn;

- het vonnis van echtscheiding is op [datum] 1990 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand;

- de man is met ingang van 1 september 2005 gestopt met het betalen van alimentatie aan de vrouw.

PROCEDURE

De man verzoekt, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:

Primair: de verplichting van de man tot het verschaffen van levensonderhoud aan de vrouw per 1 september 2005 te beëindigen;

Subsidiair: - met wijziging van voornoemd vonnis - met ingang van 1 september 2005, de uitkering tot levensonderhoud voor de vrouw op nihil te bepalen, althans te bepalen op een zodanig bedrag en met zodanige datum van ingang als de rechtbank juist acht.

De man verzoekt tevens de vrouw in de kosten van de procedure te veroordelen.

De vrouw heeft een verweerschrift ingediend. Zij verzoekt de man zowel in zijn primaire verzoek als in zijn subsidiaire verzoek niet ontvankelijk te verklaren, althans deze verzoeken af te wijzen. De vrouw heeft zelfstandig verzocht te bepalen dat de man aan de vrouw de achterstallige alimentatie zal voldoen in termijnen als aanvullende alimentatie zoals die is ontstaan door het niet dan wel niet juist toepassen van de wettelijke indexering, vermeerderd met de achterstallige alimentatie vanaf

1 september 2005 tot aan de dag der algehele voldoening, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad.

Na daartoe in de gelegenheid te zijn gesteld heeft de man verweer gevoerd tegen het zelfstandig verzoek van de vrouw en verzocht de vrouw niet ontvankelijk te verklaren in haar zelfstandig verzoek, althans dit verzoek af te wijzen, kosten rechtens.

Ingekomen zijn:

- een brief met bijlagen d.d. 9 februari 2006 van de zijde van de vrouw;

- een brief met bijlagen d.d. 9 februari 2006 van de zijde van de man.

Op 21 februari 2006 is de zaak ter terechtzitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen: partijen en hun procureurs. Van zowel de zijde van de man als de zijde van de vrouw zijn pleitnotities overgelegd.

BEOORDELING

Nu de vrouw in Nederland woont, komt de Nederlandse rechter rechtsmacht toe ten aanzien van het verzoek.

Op het verzoek tot beëindiging c.q. wijziging van de alimentatie zal de rechtbank op grond van artikel 8 van het Verdrag inzake de wet die van toepassing is op onderhoudsverplichtingen van 2 oktober 1973, Trb. 1974, 86, Nederlands recht toepassen.

De limitering

De man heeft zich primair beroepen op de overgangsbepalingen bij de Wet limitering alimentatie na scheiding. Ingevolge artikel II, lid 2, van de ze overgangsregeling, be ëindigt de rechter op verzoek van degene, die op grond van een vóór de inwerkingtreding van de Wet limitering alimentatie na scheiding op 1 juli 1994 gewezen rechterlijke uitspraak verplicht is een uitkering tot levensonderhoud te verstrekken, deze verplichting, indien deze op of na dat tijdstip vijftien of meer jaren heeft geduurd, tenzij hij van oordeel is dat beëindiging van de uitkering van zo ingrijpende aard is dat deze naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid van de alimentatiegerechtigde niet kan worden gevergd.

In dat geval stelt de rechter op verzoek van de alimentatiegerechtigde alsnog een termijn vast.

Uit de overgelegde stukken volgt dat de alimentatieplicht van de man op [datum] 1990 is ingegaan. Deze plicht heeft thans meer dan 15 jaren voortgeduurd, zodat deze derhalve in beginsel voor limitering vatbaar is.

Nu de vrouw zich heeft verweerd, dient getoetst te worden of beëindiging van de uitkering van zo ingrijpende aard is dat deze naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid van de alimentatiegerechtigde niet kan worden gevergd.

De rechtbank neemt het volgende in aanmerking.

De man is geboren op [datum] 1943 en de vrouw op [datum] 1942. Uit hun huwelijk, dat ruim 20 jaren heeft geduurd, zijn op [datum] 1973 twee kinderen geboren. Deze waren ten tijde van de echtscheiding op [datum] 1990 meerderjarig. De vrouw heeft in [land] een studie medicijnen gevolgd. Op 1 november 1972 hebben de man en de vrouw zich met hun twee kinderen definitief in Nederland gevestigd. De man heeft zich volledig op zijn werk gericht en de vrouw heeft de zorg voor het gezin op zich genomen. Vanaf 1977 heeft de vrouw als onderwijscoördinator bij het [ ziekenhuis] gewerkt. In 1984 heeft de vrouw haar werkzaamheden moeten staken doordat zij overspannen raakte.

Na de ontbinding van het huwelijk heeft de vrouw getracht in haar eigen onderhoud te voorzien als onderwijscoördinator, hetgeen niet is gelukt. Tevens heeft zij een poging ondernomen zich als arts in Nederland om te scholen, hetgeen evenmin tot resultaat heeft geleid. Vervolgens heeft de vrouw zich toegelegd op natuurgeneeskunde. De man is vanaf 1 november 1972 ononderbroken werkzaam geweest bij [bedrijf] te [plaats] als hoofd technology.

Op 1 november 2004 is de man met pensioen gegaan. De vrouw genoot in 2004 blijkens een door haar overgelegd en door de man niet betwist fiscaal rapport het volgende bruto inkomen: € 22.848,-- uit de partneralimenatie, € 2.298,-- als uitkering uit [land] en € 4.177,-- als winst uit onderneming.

De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de hoogte van de huidige inkomsten van de vrouw en het deel dat de alimentatie hiervan uitmaakt, beëindiging van de alimentatieverplichting met ingang van 1 september 2005 voor de vrouw ingrijpend zal zijn. Thans resteert beantwoording van de vraag of het wegvallen van de alimentatie voor de vrouw zo ingrijpend is, dat beëindiging naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet van haar kan worden gevergd. De rechtbank is van oordeel dat het, gezien het carrièreverloop van de vrouw waarbij zij de man is gevolgd naar Nederland en voor de kinderen heeft gezorgd, de duur van het huwelijk en de leeftijd van de vrouw, aannemelijk is dat de vrouw niet in staat is meer inkomen te verwerven dan zij thans doet. De stelling van de man dat de vrouw alsnog als arts zou kunnen werken is door de vrouw betwist en vervolgens niet nader door de man onderbouwd. Voorts is niet vast komen te staan dat de vrouw meer zou kunnen verdienen als natuurgeneeskundige. De rechtbank is aldus van oordeel dat beëindiging van de alimentatie per

1 september 2005 naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet van de vrouw gevergd kan worden.

Na daartoe door de rechtbank in de gelegenheid te zijn gesteld, heeft de vrouw zich uitgelaten omtrent een termijn waarin door de man nog alimentatie moet worden betaald. De vrouw stelde het einde van deze termijn op de dag dat zij op [datum] 2007 de pensioengerechtigde leeftijd van 65 jaar zou bereiken. De man heeft zich niet nader uitgelaten over de termijn maar heeft verzocht om vast te stellen dat de termijn vervolgens niet voor verlenging vatbaar is.

De rechtbank beslist als volgt. De rechtbank zal bepalen dat de alimentatieverplichting van de man zal eindigen op [datum] 2007, zijnde de dag dat de vrouw de pensioengerechtigde leeftijd bereikt.

Vanaf de pensioengerechtigde leeftijd zal de vrouw een inkomen hebben van: [land] AOW ad

€ 496,32 per maand, ABP Pensioen ad € 328,17 per maand en een uitkering uit levensverzekering ad

€ 300,-- per maand, derhalve tezamen € 1.124,49 per maand.

De vrouw heeft nagelaten te verzoeken of verlenging van de termijn van de alimentatieverplichting van de man na ommekomst van [datum] 2007 al dan niet mogelijk is. De man heeft verzocht vast te stellen dat de termijn niet verlengbaar is. Nu zonder meer duidelijk is dat de inkomsten van de vrouw na het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd veel lager zijn dan haar huidige inkomsten, is de rechtbank van oordeel dat de vrouw alsdan de mogelijkheid dient te hebben verlenging van de termijn te verzoeken. De rechtbank beslist op de voet van artikel II, lid 2 van de overgangsregeling aldus.

De wijziging van omstandigheden

Nu het primaire verzoek van de man is afgewezen komt de rechtbank toe aan de beoordeling van het subsidiaire verzoek van de man. De rechtbank overweegt daartoe als volgt. De man heeft zowel ten aanzien van de behoefte als ten aanzien van de draagkracht aangevoerd dat er sprake is van een wijziging van omstandigheden. De vrouw heeft die wijziging op onderdelen betwist. Vast staat in elk geval dat de man met pensioen is gegaan waardoor zijn inkomen gewijzigd is en dat hij een nieuwe partner heeft. Voorts staat vast dat de vrouw beschikking heeft gekregen over gelden uit een levensverzekering welke zij deels heeft belegd. De rechtbank is van oordeel dat op grond van deze omstandigheden het vonnis van [datum] 1990 heeft opgehouden aan de wettelijke maatstaven te voldoen. De rechtbank zal op grond van alle op dit moment bestaande relevante omstandigheden de wijziging van de alimentatie vaststellen.

behoefte van de vrouw

De rechtbank gaat bij de vaststelling van de behoefte van de vrouw uit van het in de pleitnotitie opgenomen gespecificeerde behoefteoverzicht van in totaal € 1.728,-- behoefte per maand, vermeerderd met kosten voor voedsel, kleding en auto. De man heeft gesteld dat de daarin opgevoerde hypotheek van de vrouw in 2001 afgelost had kunnen zijn door aanwending van de vrijgekomen levensverzekering als de vrouw een deel van dit geld niet had belegd in aandelen door middel van zogenaamde Vliegwielcontracten. De woonlasten van de vrouw waren dan nihil geweest.

Nu deze stelling door de vrouw niet is betwist zal de rechtbank geen rekening houden met de woonlasten. De rechtbank zal wel rekening houden met de in het overzicht opgenomen aflossing van de schulden aan Aegon betreffende de Vliegwielcontracten. Vast staat dat de vrouw deze schulden heeft en dat gezien de heersende optimistische stemming omtrent beleggingen ten tijde van het aangaan van de Vliegwielcontracten niet gesteld kan worden dat de vrouw zich met het oog op de belangen van de man had dienen te onthouden van het aangaan van de contracten. De behoefte van de vrouw op grond van de gespecificeerde behoefteberekening komt ingevolge het vorenoverwogene op € 1.423,-- per maand. De niet gespecificeerde kosten voor voedsel, kleding en auto kan de vrouw naar het oordeel van de rechtbank voldoen uit de inkomsten uit de natuurgeneeskundige praktijk alsmede de huidige [land] uitkering die de vrouw blijkens de overgelegde aangifte ontvangt. De rechtbank stelt de behoefte van de vrouw aldus vast op € 1.423,-- per maand.

draagkracht van de man

Zoals blijkt uit de door de man overgelegde stukken zijn de stukken van vóór 2006 niet maatgevend voor het inkomen van de man omdat in de jaren voor 2006 zijn echtgenote een extra belastingaftrek had. De rechtbank gaat voor het inkomen van de man uit van het door hem overgelegde "financial summary". Hierin heeft de man een onderbouwde schatting gegeven van zijn inkomen over 2006. Na onderbouwing door de man zijn de woonlasten niet voldoende betwist. De medische kosten zoals deze zijn opgevoerd zal de rechtbank verdisconteren. Na betwisting door de vrouw heeft de man ter terechtzitting voldoende onderbouwd dat hij deze kosten heeft. Het bedrag van de door de man opgevoerde kosten "other" van € 10.500,-- is door de vrouw betwist. De man heeft uitgelegd waar deze kosten voor zijn en hiervan stukken overgelegd. De rechtbank zal dit bedrag in aanmerking nemen daar dit bedrag de gewoonlijk in aftrek te brengen bijstandsnorm niet overstijgt. Nu onvoldoende is betwist dat de huidige echtgenote van de man geen inkomen heeft gaat de rechtbank uit van draagkrachtpercentage van 45 %, zijnde de gezinsnorm.

Gezien het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat een bijdrage van € 1.423,-- per maand in de kosten van levensonderhoud van de vrouw redelijk en billijk en in overeenstemming met de wettelijke maatstaven is. De vrouw heeft op het verzoek van de man om de wijziging van de alimentatie in te laten gaan op 1 september 2005 geen verweer gevoerd. Nu de behoefte van de vrouw al geruime tijd voor 1 september 2005 € 1.423,-- bedroeg en de vrouw met ommekomst van de 15-jaren termijn zoals genoemd in artikel II lid 2 van de overgangsregeling rekening had moeten houden met eventuele be ëindiging dan wel afbouw van de alimentatie, acht de rechtbank het redelijk de wijziging per 1 september 2005 in te laten gaan.

Het zelfstandig verzoek van de vrouw

De rechtbank gaat uit van het door de vrouw overgelegde alimentatieoverzicht van ontvangen en verschuldigde betalingen. De rechtbank stelt vast dat de man vanaf 11 oktober 2000 de wettelijke indexering verschuldigd is nu de overige termijnen, gelet op artikel 3:324 lid 3 van het Burgerlijk Wetboek , zijn verjaard en de man hierop een beroep heeft gedaan.

Nu de rechtbank niet beschikt over voldoende gegevens om de achterstand in de alimentatie vast te stellen zal de rechtbank volstaan met een beslissing over de wijze van verrekening van de niet betaalde indexering. De rechtbank gaat ervan uit dat de bedragen als volgt hadden moeten zijn:

2000 € 2.048,07

2001 € 2.115,66

2002 € 2.212,98

2003 € 2.299,28

2004 € 2.356,76

Voor het jaar 2000 geldt dat de indexering eerst vanaf 11 oktober verschuldigd is. Voor het jaar 2005 geldt dat tot 1 september 2005 het geïndexeerde bedrag aan alimentatie verschuldigd is, terwijl vanaf die datum rekening gehouden moet worden met een alimentatie verplichting van de man van € 1.423,-- per maand. Partijen dienen de betaalde bedragen te vergelijken met hetgeen betaald had moeten worden en te berekenen wat de achterstand is.

De vrouw heeft verzocht de man te veroordelen tot betaling van de achterstand in termijnen. De man heeft hiertegen geen verweer gevoerd. De man dient de achterstand door middel van maandelijkse betalingen aan de vrouw te voldoen en wel gedurende de tijd dat hij, gezien de door de rechtbank vastgestelde termijn, in elk geval nog alimentatie verschuldigd is.

De proceskosten

Gelet op het feit dat partijen ex-echtgenoten zijn, ziet de rechtbank aanleiding de proceskosten te compenseren als hierna vermeld.

BESLISSING, met wijziging in zoverre van het vonnis van deze rechtbank van [datum] 1990:

De rechtbank:

bepaalt de door de man met ingang van 1 september 2005 te betalen uitkering tot levensonderhoud van de vrouw op € 1.423,-- per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;

bepaalt dat de alimentatieverplichting van de man op [datum] 2007 eindigt met bepaling dat verlenging van de vastgestelde termijn na ommekomst daarvan mogelijk is;

bepaalt dat de man de achterstand in de alimentatie, zoals partijen aan de hand van de door de rechtbank in het lichaam van deze beschikking vastgestelde wijze van berekening hebben berekend, dient af te lossen. De man dient dit in maandelijkse termijnen te doen, met dien verstande dat hij de laatste termijn op [datum] 2007 heeft voldaan;

bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;

verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;

wijst af het meer of anders verzochte.

Deze beschikking is gegeven door mr. W.A. Jacobs, bijgestaan door P. Hillebrand als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 maart 2006.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature