Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:

Inhoudsindicatie:

Ongewenstverklaring / belang van kinderen.

In de periode van 22 mei 1997 tot 8 juli 2005 is eiseres door de strafrechter zeven keer veroordeeld (onder meer tot vrijheidsstraffen tot een totale duur van 39 maanden) ter zake (overwegend) vermogensmisdrijven, waaronder begrepen de veroordeling die heeft geleid tot de ongewenstverklaring. [..] Niet in geschil is dat de ongewenstverklaring van eiseres een inmenging in het gezinsleven vormt. Het geschil betreft de vraag of die inmenging in dit geval gerechtvaardigd is.

[..] Verweerder erkent dat de echtgenoot en de kinderen van eiseres mogelijk moeilijkheden zullen ondervinden indien zij eiseres zouden volgen naar Oekraïne, maar acht die van onvoldoende gewicht om van ongewenstverklaring af te zien. [..] Aldus motiverend heeft verweerder veel gewicht gehecht aan de verantwoordelijkheid van eiseres voor haar gedragingen. De belangen van de kinderen zijn in die afweging echter – in het licht van hetgeen hierna is overwogen – onvoldoende betrokken.

Uitspraak



RECHTBANK 's-GRAVENHAGE

nevenzittingsplaats Zwolle

sector bestuursrecht

enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken

regnr.: Awb 06/29717

UITSPRAAK

inzake: [eiseres],

geboren op [geboorte datum] 1975,

van Oekraïense nationaliteit,

IND dossiernummer 9301.05.0312,

gemachtigde: mr. C.F. Roza, advocaat te Zwolle,

eiseres;

tegen: DE MINISTER VOOR VREEMDELINGENZAKEN EN INTEGRATIE

(Immigratie- en Naturalisatiedienst),

te 's-Gravenhage,

vertegenwoordigd door mr. F.H. Postma, ambtenaar ten departemente,

verweerder.

1 Procesverloop

1.1 Op 21 oktober 1991 heeft eiseres een aanvraag om verlening van een vergunning tot verblijf ingediend, welke aanvraag bij besluit van 6 april 1993 is afgewezen. Het hiertegen ingestelde herzieningsverzoek is bij besluit van 4 januari 1995 afgewezen. Op 15 februari 1995 heeft eiseres hiertegen beroep ingesteld, welk beroep op 23 mei 1996 is ingetrokken.

1.2 Op 24 januari 1996 heeft eiseres een aanvraag om verlening van een vergunning tot verblijf onder beperking “verblijf bij echtgenoot [naam echtgenoot]“ (hierna: referent) ingediend. Bij besluit van 2 mei 1996 is de aanvraag ingewilligd en is aan eiseres een verblijfsvergunning verleend met ingang van 24 januari 1996. De geldigheidsduur van deze verblijfsvergunning is laatstelijk verlengd tot 24 januari 2007.

1.3 Op 4 oktober 2004 heeft de korpschef van regionaal politiekorps Noord- en Oost-Gelderland een voorstel ingediend strekkende tot intrekking van de verblijfsvergunning van eiseres en tot ongewenstverklaring van eiseres. Bij beschikkingen van 15 juni 2005 is de verblijfsvergunning van eiseres ingetrokken per 7 mei 2004 en is eiseres ongewenst verklaard. Bij brief van 4 augustus 2005 is daartegen bezwaar gemaakt.

1.4 Bij brief van 4 november 2005 heeft eiseres beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op het bezwaarschrift van 4 augustus 2005, welk beroep bij uitspraak van 20 december 2005 van de rechtbank ‘s-Gravenhage, nevenzittingsplaats Zwolle, gegrond is verklaard.

1.5 Bij besluit van 13 januari 2006 heeft verweerder het bezwaarschrift ongegrond verklaard, waartegen op 27 februari 2006 beroep is ingesteld. Bij brief van 10 april 2006 heeft verweerder de bestreden beschikking van 13 januari 2006 ingetrokken, waarna eiseres bij brief van 11 april 2006 het beroepschrift van 27 februari heeft ingetrokken. Bij uitspraak van 21 april 2006 heeft de rechtbank ‘s-Gravenhage, nevenzittingsplaats Zwolle, het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening van 20 december 2005 toegewezen.

1.6 Verweerder heeft bij besluit van 6 juni 2006 het bezwaarschrift van 4 augustus 2005 ongegrond verklaard.

1.7 Bij brief van 19 juni 2006 is daartegen beroep ingesteld. Het beroep is voorzien van gronden bij brief van 6 juli 2006.Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

1.8 Het beroep is ter zitting van 2 november 2006 behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen.

2 Overwegingen

2.1 Blijkens de gronden van het beroep en het verhandelde ter zitting beperkt het beroep zich tot de vraag of verweerder eiseres ongewenst heeft kunnen verklaren en of verweerder de aan eiseres verleende verblijfsvergunning heeft kunnen intrekken.

2.2 Tussen partijen is niet (langer) in geschil dat de ongewenstverklaring is gebaseerd op artikel 67, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000), naar aanleiding van de onherroepelijk geworden veroordeling van eiseres door het gerechtshof te Leeuwarden van 22 april 2004 tot een gevangenisstraf van 36 maanden, ter zake van een reeks misdrijven (elf vermogensmisdrijven en deelneming aan een criminele organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven), die is aangevangen op 4 januari 2003 en geëindigd op 10 maart 2003.

Artikel 67, eerste lid, aanhef en onder b, Vw 2000 bepaalt – voor zover thans van belang - dat een vreemdeling ongewenst kan worden verklaard, indien hij bij onherroepelijk geworden rechterlijk vonnis is veroordeeld wegens een misdrijf waartegen een gevangenisstraf van drie jaren of meer is bedreigd.

Ingevolge (thans) paragraaf A5/2 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (hierna: Vc 2000) is in dat geval de glijdende schaal als genoemd in artikel 3.86 Vreemdelingenbesluit 2000 (hierna: Vb 2000) van toepassing.

Artikel 3.86, tweede lid Vb 2000 bepaalt dat bij een verblijfsduur van zes jaar, maar minder dan 7 jaar het onvoorwaardelijk ten uitvoer te leggen gedeelte van de opgelegde straf ten minste 30 maanden moet bedragen.

Ingevolge het vierde lid van dat artikel wordt onder verblijfsduur verstaan: de duur van het rechtmatige verblijf als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e, dan wel l, Vw 2000 direct voorafgaande aan het moment waarop het misdrijf is gepleegd of aangevangen.

Op het moment dat de reeks misdrijven die hebben geleid tot het arrest van het gerechtshof te Leeuwarden is aangevangen (4 januari 2003), verbleef eiseres zes jaar, maar minder dan 7 jaar rechtmatig in Nederland als bedoeld in artikel 14 Vw 2000 . Nu zij is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden, kon verweerder daarom besluiten haar ongewenst te verklaren.

De rechtbank volgt niet de stelling van eiseres dat de door het gerechtshof uitgesproken veroordeling moet worden bezien per strafbaar feit, zodat moet worden geconcludeerd dat aan eiseres per strafbaar feit drie maanden gevangenisstraf is opgelegd en aldus de norm van artikel 3.86 Vb 2000 (de “glijdende schaal”) niet zou worden gehaald. Voor een dergelijke lezing is in de Vw 2000, het Vb 2000 noch in de Vc 2000 een aanknopingspunt te vinden.

2.3 Eiseres betoogt dat zij aanspraak kan maken op het gemeenschapsrecht, in die zin dat bezien moet worden of zij een actuele bedreiging voor de openbare orde vormt. Zij doet hiertoe een beroep op Richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 (hierna: de richtlijn), die naar haar mening van toepassing is hoewel haar echtgenoot de Nederlandse nationaliteit heeft.

Dat betoog faalt. Ingevolge artikel 2, aanhef en onder 1, van de richtlijn wordt voor de toepassing daarvan verstaan onder “burger van de Unie”: eenieder die de nationaliteit van een lidstaat bezit. Ingevolge artikel 3, eerste lid, is de richtlijn van toepassing ten aanzien van iedere burger van de Unie die zich begeeft naar of verblijft in een andere lidstaat dan die waarvan hij de nationaliteit bezit, en diens familieleden (…). De echtgenoot van eiseres is weliswaar burger van de Unie, maar begeeft zich niet naar of verblijft in een andere lidstaat dan Nederland. Daarom is de richtlijn op hem noch op eiseres van toepassing.

2.4 Voorts betoogt eiseres dat sprake is van strijd met artikel 2 Verdrag inzake de Rechten van het Kind (hierna: IVRK) en doet zij een beroep op de artikelen 3 en 8, 9 en 10 IVRK. Eiseres is van mening dat haar echtgenoot en kinderen geen vrije keuze hebben, nu eiseres weg moet en het in hun belang is om in Nederland te blijven. Verweerder heeft de belangen van de kinderen buiten beschouwing gelaten en het zwaartepunt gelegd bij de eigen verantwoordelijkheid van eiseres. Het belang van de kinderen is een wezenlijk Nederlands welzijnsbelang.

Dat betoog faalt, reeds omdat eiseres dat betoog niet nader heeft onderbouwd.

2.5 Ten aanzien van het beroep van eiseres op artikel 8 van het (Europees) Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) en de artikelen 17 en 23 Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (hierna: IVBPR) overweegt de rechtbank als volgt.

In 1991 is eiseres Nederland ingereisd en heeft zij zich gevoegd bij haar huidige echtgenoot. Sinds 24 januari 1996 verbleef zij rechtmatig in Nederland. Uit de relatie zijn vier kinderen geboren, die thans 13, 12, 8 en 3 jaar oud zijn. De echtgenoot en de kinderen hebben de Nederlandse nationaliteit. De echtgenoot heeft betaald werk in nachtdienst. De oudste twee kinderen volgen speciaal onderwijs.

In de periode van 22 mei 1997 tot 8 juli 2005 is eiseres door de strafrechter zeven keer veroordeeld (onder meer tot vrijheidsstraffen tot een totale duur van 39 maanden) ter zake (overwegend) vermogensmisdrijven, waaronder begrepen de veroordeling die heeft geleid tot de ongewenstverklaring. Alle strafbare feiten zijn gepleegd in de periode van 16 oktober 1996 tot en met 11 april 2005.

Niet in geschil is dat de ongewenstverklaring van eiseres een inmenging in het gezinsleven vormt. Het geschil betreft de vraag of die inmenging in dit geval gerechtvaardigd is.

In het betreden besluit heeft verweerder getoetst aan de hand van de “guiding principles” zoals die zijn neergelegd in het arrest van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: EHRM) van 2 augustus 2001, JV 2001/254 (Boultif). In dat verband heeft verweerder opgemerkt dat de inmenging uitsluitend is te wijten aan en wordt gerechtvaardigd door het gedrag van eiseres, en dat zij daarvoor ook de verantwoordelijkheid moet dragen. Verweerder erkent dat de echtgenoot en de kinderen van eiseres mogelijk moeilijkheden zullen ondervinden indien zij eiseres zouden volgen naar Oekraïne, maar acht die van onvoldoende gewicht om van ongewenstverklaring af te zien. Daarbij speelt volgens verweerder mede een rol dat de kinderen thuis met de ouders de Roma taal spreken.

Aldus motiverend heeft verweerder veel gewicht gehecht aan de verantwoordelijkheid van eiseres voor haar gedragingen. De belangen van de kinderen zijn in die afweging echter – in het licht van hetgeen hierna is overwogen – onvoldoende betrokken. De rechtbank wijst op de uitspraak van het EHRM van 18 oktober 2006, JV 2006/417, waarin het hof - in rechtsoverweging 58 - in aanvulling op de “guiding principles” die zijn gegeven in het arrest Boultif, uitdrukkelijk twee aanvullende “guiding principles” benoemt:

- the best interests and well-being of the children, in particular the seriousness of the difficulties which any children of the applicant are likely to encounter in the country to which the applicant is to be expelled; and

- the solidity of social, cultural and family ties with the host country and with the country of destination.

Ook uit de uitspraak van het Comité voor de Rechten van de Mens van 26 augustus 2004, JV 2004/399 (in het bijzonder rechtsoverweging 9.8) blijkt van een belangenafweging waarbij de verantwoordelijkheid van de ouders voor hun gedragingen een minder doorslaggevende rol speelt, indien de belangen van minderjarige kinderen daardoor in het gedrang zouden kunnen komen.

In het bijzonder de leeftijd van de oudste twee kinderen, het gegeven dat zij de Nederlandse nationaliteit hebben, dat zij in Nederland zijn geboren en opgegroeid, dat niet is gebleken van enige binding met Oekraïne en dat zij speciaal onderwijs volgen is, mede gelet op de twee hiervoor genoemde uitspraken, in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), niet in de belangenafweging betrokken. Voorts betoogt verweerder weliswaar in de belangenafweging dat de kinderen de Roma taal spreken, maar ziet er in dat verband aan voorbij dat die taal niet de gangbare is in Oekraïne.

In dit verband merkt de rechtbank nog op dat eiseres veel strafbare feiten heeft gepleegd en dat haar gedrag in zoverre zonder meer laakbaar is en schade toebrengt aan de Nederlandse samenleving als geheel en de slachtoffers in het bijzonder. Gelet echter op de aard van die strafbare feiten kan niet worden gezegd dat daarvan een zodanig hoge mate van bedreiging van de openbare orde of de nationale veiligheid uitgaat, dat de belangen van de kinderen daaraan zonder meer ondergeschikt zouden moeten zijn. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het bestreden besluit tekortschiet waar het betreft de in artikel 3:4, eerste lid, Awb voorgeschreven weging van rechtstreeks betrokken belangen.

2.6 Het besluit berust daarom voor zover het de ongewenstverklaring betreft bovendien op een onvoldoende deugdelijke motivering en komt in zoverre in strijd met artikel 7:12 Awb . Het beroep is in zoverre gegrond.

Omdat het primaire besluit tot ongewenstverklaring (vooralsnog) in stand blijft, heeft eiseres geen belang bij een beoordeling van het besluit voor zover dat betreft de intrekking van de aan eiseres verleende verblijfsvergunning. Het beroep is in zoverre niet ontvankelijk.

2.7 Er bestaat aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken.

3 BESLISSING

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond, voor zover het betreft de ongewenstverklaring;

- verklaart het beroep niet ontvankelijk voor zover het betreft de intrekking van de aan eiseres verleende verblijfsvergunning;

- vernietigt het bestreden besluit voor zover het betreft de ongewenstverklaring;

- draagt verweerder op een nieuwe beschikking op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak;

- treft ambtshalve de voorlopige voorziening dat uitzetting achterwege wordt gelaten tot een nieuwe beschikking op bezwaar is geslagen;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 644,= onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan de griffier van deze rechtbank dient te voldoen;

- gelast dat de Staat der Nederlanden het griffierecht ad € 141,= aan eiseres vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.M.J. Bouwman in tegenwoordigheid van mr. K.S. Smits als griffier en in het openbaar uitgesproken op

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van “Hoger beroep vreemdelingenzaken”, postbus 16113, 2500 BC ’s-Gravenhage.

Artikel 85 Vw 2000 bepaalt in dat verband dat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak bevat. Artikel 6:6 Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.

Afschrift verzonden:


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature