U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:

Inhoudsindicatie:

Overval coffeeshops. Verdachte heeft zich, samen met anderen, in de eerste plaats schuldig gemaakt aan een drietal overvallen waarbij grof geweld is toegepast, alsmede aan voorbereidingshandelingen voor een vierde overval. Ook heeft verdachte een voetganger beroofd die zich op de openbare weg bevond. Tenslotte heeft verdachte een tweetal schietklare (immers voorzien van daarvoor geschikte munitie) vuurwapens voorhanden gehad en zich tevens schuldig gemaakt aan bedreiging met de dood van een voormalige kennis met wie hij in onmin leeft. De rechtbank heeft vastgesteld dat op geen enkele wijze is gebleken dat bij verdachte enig inzicht bestaat in het verwerpelijke van zijn handelingen, laat staan dat er bij hem sprake is van enig mededogen met zijn slachtoffers. Dat blijkt niet alleen uit de ontkennende houding van verdachte ten aanzien van de absolute meerderheid van de telastgelegde feiten, maar ook uit zijn mededeling ter terechtzitting dat hij, als hij vrijkomt, zich aanstonds opnieuw van vuurwapens zal voorzien. Verder heeft de rechtbank acht geslagen op de omstandigheid dat verdachte herhaaldelijk is veroordeeld wegens onder meer diefstal, mishandeling en bedreiging, laatstelijk op 22 oktober 2007, op welke datum hem een deels voorwaardelijke gevangenisstraf is opgelegd ter zake waarvan hij nog in een proeftijd liep en reclasseringsbegeleiding had. Gevangenisstraf van 10 jaren met aftrek. Vorderingen benadeelde partijen toegewezen.

Tenuitvoerlegging van gevangenisstraf van 90 dagen; voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter in deze rechtbank. Zie ook LJN BF1375, BF1376 en BF1377.

Uitspraak



RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE

SECTOR STRAFRECHT

MEERVOUDIGE KAMER

(VERKORT VONNIS)

parketnummers 09/758540-07 (dagvaarding I);

09/655189-08 (dagvaarding II, ttz.gev.);

09/925150-07 (tul)

's-Gravenhage, 19 september 2008

De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:

[verdachte 1],

geboren te [plaats] ([...]) op [datum] 1985,

adres: [adres],

thans gedetineerd in de P.I. Haaglanden,

Locatie Zoetermeer te Zoetermeer.

De terechtzitting.

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 4 september 2008 en 5 september 2008.

De verdachte, bijgestaan door zijn raadsman mr. A.H. Westendorp, advocaat te 's Gravenhage, is ter terechtzitting van 4 september 2008 verschenen en gehoord.

Er hebben zich zes benadeelde partijen gevoegd.

De officier van justitie mr. P.A. Willemse heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het hem bij dagvaarding onder 2 primair ten laste gelegde wordt vrijgesproken en dat verdachte ter zake van het hem bij dagvaarding I onder 1, eerste en tweede cumulatief/alternatief, 2 subsidiair, 3, 4, 5 en 6 ten laste gelegde alsmede het bij dagvaarding II ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 jaren, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.

De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vorderingen van de benadeelde partijen tot een bedrag van € 12.254,84.

Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat de rechtbank aan verdachte de verplichting zal opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 12.254,84, subsidiair 91 dagen hechtenis ten behoeve van de slachtoffers genaamd [slachtoffer 1], [slachtoffer 2], [slachtoffer 3], [slachtoffer 4], [slachtoffer 5] en [slachtoffer 6].

De officier van justitie heeft voorts gevorderd de tenuitvoerlegging van het voorwaardelijke deel van de gevangenisstraf opgelegd bij vonnis van de politierechter in deze rechtbank d.d. 22 oktober 2007, te weten 90 dagen gevangenisstraf.

De tenlastelegging.

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de ingevoegde fotokopie van dagvaarding I en dagvaarding II, gemerkt A1 en A2.

Vrijspraak.

De rechtbank acht op grond van het onderzoek ter terechtzitting niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte bij dagvaarding I onder 2 primair is ten laste gelegd, zodat hij daarvan dient te worden vrijgesproken.

De bewijsmiddelen.

De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.

In die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist met de bewijsmiddelen, dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit vonnis zal worden gehecht.

Overwegingen betreffende het bewijs

De raadsman van verdachte heeft aangevoerd dat de verklaringen van medeverdachte [verdachte 3] onbetrouwbaar zijn omdat [verdachte 3], zoals hij heeft toegegeven bij de politie, een verklaring heeft afgelegd in de verwachting dat hij dan naar huis zou worden gestuurd. Volgens zijn verklaring bij de Rechter-Commissaris had de politie hem dit toegezegd, aldus de raadsman.

Uit het onderzoek ter terechtzitting is niet gebleken dat door de politie toezeggingen zijn gedaan waardoor verdachte er belang bij had om belastend over zijn medeverdachten te verklaren. Ook anderszins is niet gebleken dat er verwachtingen zijn gewekt waardoor er getwijfeld moet worden aan de betrouwbaarheid van de verklaring van [verdachte 3]. In zijn getuigenverhoor bij de rechter-commissaris is [verdachte 3] juist bij zijn verklaring gebleven. Op dat moment was het zeker duidelijk dat er geen toezeggingen waren gedaan van de zijde van de politie of justitie. Het verweer wordt dus verworpen.

De bewezenverklaring.

Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen - elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft - staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast. Op grond daarvan acht de rechtbank wettig bewezen en is zij tot de overtuiging gekomen dat de verdachte de op de dagvaarding I onder 1, eerste en tweede cumulatief, 2 subsidiair, 3, 4, 5 en 6 ten laste gelegde feiten en het op dagvaarding II ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht - en als hier ingelast beschouwt, zulks met verbetering van eventueel in de tenlastelegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering de verdachte niet in de verdediging is geschaad - de inhoud van de tenlastelegging, zoals deze is vermeld in de fotokopie daarvan, gemerkt B.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte.

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar.

De verdachte is deswege strafbaar, nu geen strafuitsluitingsgronden aannemelijk zijn geworden.

Strafmotivering.

Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.

Voorts wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.

Verdachte heeft zich, samen met anderen, in de eerste plaats schuldig gemaakt aan een drietal overvallen waarbij grof geweld is toegepast, alsmede aan voorbereidingshandelingen voor een vierde overval. Enkele van de slachtoffers die ter plaatse van de overvallen locaties aanwezig waren, zijn met kracht met een vuurwapen geslagen waardoor verwondingen zijn ontstaan waarvan een aantal gehecht moest worden. In één geval is zelfs blijvend letsel toegebracht in de vorm van een litteken.

Wat de daders van deze overvallen zwaar valt aan te rekenen is, dat voor het toegepaste geweld geen enkele aanleiding bestond. De door hen in het leven geroepen situatie was van den aanvang af zeer bedreigend door het tonen van vuurwapens en het uiten van dreigende taal. In alle gevallen werd door de slachtoffers in het geheel geen verzet geboden; zij maakten aanstonds duidelijk dat ook verder van hen geen enkel verzet te verwachten viel, onder meer door te voldoen aan hen door de daders gegeven opdrachten zoals het gaan liggen op de grond. Niettemin zijn de slachtoffers, nadát de daders de situatie als gevolg van hun dreigend optreden reeds onder controle hadden, ernstig mishandeld.

Het moeten doormaken van een dergelijke ervaring heeft, naar ook feitelijk uit de van de slachtoffers verkregen informatie is gebleken, bij hen een geestelijk trauma te weeg gebracht. Het is geheel begrijpelijk dat zij, juist door het toegepaste geweld nadat zij zich reeds hadden overgegeven, ernstig voor hun leven hebben gevreesd. Aannemelijk is dat zij een groot deel van hun verdere leven, zo al niet hun gehele verdere leven, de gevolgen van deze traumatische ervaring met zich mee zullen moeten dragen. Deze gevolgen hebben verdachte en zijn mededaders, met hun gedrag dat het volstrekt ontbreken van respect voor de geestelijke en lichamelijke integriteit van een ander in zich draagt, bewust op de koop toegenomen. Dat laatste blijkt mede uit de omstandigheid dat de ten laste van verdachte bewezenverklaarde overvallen in een tijdvak van acht dagen plaatsvonden, wat duidelijk maakt dat verdachte en zijn mededaders in het kennelijk welslagen van de eerste overval een aansporing hebben gezien om op dezelfde gewelddadige, op winstbejag gerichte en de gevoelens van hun slachtoffers niet ontziende, weg door te gaan.

Het plegen van dergelijke feiten wekt, niet alleen bij de slachtoffers, maar ook in de maatschappij als zodanig, gevoelens van onrust en onveiligheid op. Dat laatste geldt zo mogelijk nog meer voor de tevens ten laste van verdachte bewezenverklaarde beroving van een voetganger die zich op de openbare weg bevond. Het op straat overvallen van een willekeurige voorbijganger en deze met toepassing van geweld en bedreiging met geweld beroven van -onder meer- zijn mobiele telefoon is bij uitstek een feit dat door zijn brutaliteit en grofheid de gemiddelde burger de indruk zal geven dat het niet meer mogelijk is zich veilig op straat te begeven. Ook feitelijk hebben verdachte en zijn mededader in dit geval het recht op privacy en veiligheid van het slachtoffer volledig ondergeschikt gemaakt aan hun eigen zucht naar geldelijk gewin.

Tenslotte heeft verdachte een tweetal schietklare (immers voorzien van daarvoor geschikte munitie) vuurwapens voorhanden gehad en zich tevens schuldig gemaakt aan bedreiging met de dood van een voormalige kennis met wie hij in onmin leeft.

De veelheid en de ernst van bovenstaande feiten rechtvaardigen reeds oplegging van een gevangenisstraf van lange duur. Bij de bepaling van de precieze duur van die straf zijn tevens de persoonlijke omstandigheden van de verdachte van belang. Daaromtrent wordt het volgend overwogen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat op geen enkele wijze is gebleken dat bij verdachte enig inzicht bestaat in het verwerpelijke van zijn handelingen, laat staan dat er bij hem sprake is van enig mededogen met zijn slachtoffers. Dat blijkt niet alleen uit de ontkennende houding van verdachte ten aanzien van de absolute meerderheid van de telastgelegde feiten, maar ook uit zijn mededeling ter terechtzitting dat hij, als hij vrijkomt, zich aanstonds opnieuw van vuurwapens zal voorzien. Verder heeft de rechtbank acht geslagen op de omstandigheid dat verdachte herhaaldelijk is veroordeeld wegens onder meer diefstal, mishandeling en bedreiging, laatstelijk op 22 oktober 2007, op welke datum hem een deels voorwaardelijke gevangenisstraf is opgelegd ter zake waarvan hij nog in een proeftijd liep en reclasseringsbegeleiding had.

Al het vorenstaande brengt de rechtbank tot het oordeel dat thans een straf behoort te worden opgelegd waarbij de meest in aanmerking komende strafdoelen vergelding en preventie zijn. Met preventie beoogt de rechtbank, bescherming van de maatschappij tegen herhaling van de in deze zaak bewezen geachte of soortgelijke ernstige misdrijven. De kans op herhaling wordt door de rechtbank immers als groot inschat. De bescherming van de maatschappij wordt in dit geval slechts gewaarborgd door het opleggen van een gevangenisstraf van zeer lange duur.

De vorderingen van de benadeelde partijen.

Na te noemen personen hebben zich ieder voor zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van een vordering tot schadevergoeding voor na te melden bedrag:

[slachtoffer 3] ten aanzien van het bij dagvaarding I onder 4 ten laste gelegde feit voor een bedrag van € 300,00;

[slachtoffer 1] ten aanzien van het bij dagvaarding I onder 4 ten laste gelegde feit voor een bedrag van € 750,00;

[slachtoffer 2] ten aanzien van het bij dagvaarding I onder 1, tweede cumulatief, ten laste gelegde feit voor een bedrag van € 6.550,00;

[slachtoffer 5] ten aanzien van het bij dagvaarding I onder 1, eerste cumulatief, ten laste gelegde feit voor een bedrag van € 3.700,00;

[slachtoffer 4] ten aanzien van het bij dagvaarding I onder 1, eerste cumulatief, ten laste gelegde feit voor een bedrag van € 1.079,84;

[slachtoffer 6] ten aanzien van het bij dagvaarding I onder 1, eerste cumulatief, ten laste gelegde feit voor een bedrag van € 2.218,00.

De rechtbank acht de vorderingen van de benadeelde partijen [slachtoffer 3], [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] wegens materiële schade van zo eenvoudige aard dat deze zich lenen voor behandeling in deze strafzaak. Deze vorderingen zijn namens de verdachte niet gemotiveerd betwist en komen de rechtbank aanstonds niet onredelijk voor.

Uit het onderzoek ter terechtzitting is vast komen te staan dat de benadeelde partijen [slachtoffer 3] en [slachtoffer 1] rechtstreeks schade hebben geleden als gevolg van het bij dagvaarding I onder 4 ten laste gelegde en bewezenverklaarde feit en dat de benadeelde partij [slachtoffer 2] rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het bij dagvaarding I onder 1, tweede cumulatief, ten laste gelegde en bewezenverklaarde feit.

De rechtbank acht de vorderingen van de benadeelde partijen [slachtoffer 5], [slachtoffer 4] en [slachtoffer 6], voor zover deze betrekking hebben op materiële schade, respectievelijk de posten 'kasgeld', 'waarde voorraad' en 'bebloede kleding' op de vordering van [slachtoffer 5], de posten 'nieuwe autosleutels' en 'sleepkosten' op de vordering van [slachtoffer 4] en de posten 'afstandsbediening', 'kleding (bebloed)' en 'no-claim', van zo eenvoudige aard dat deze zich lenen voor behandeling in deze strafzaak. Deze vorderingen zijn namens de verdachte niet gemotiveerd betwist en komen de rechtbank aanstonds niet onredelijk voor.

Uit het onderzoek ter terechtzitting is vast komen te staan dat deze benadeelde partijen rechtstreeks schade hebben geleden als gevolg van het bij dagvaarding I onder 1, eerste cumulatief, ten laste gelegde en bewezenverklaarde feit.

De rechtbank acht de vorderingen van de benadeelde partijen [slachtoffer 5], [slachtoffer 4] en [slachtoffer 6], voor zover deze betrekking hebben op een bedrag respectievelijk van € 1.500,00; € 800,00 en € 1.750,00 ter vergoeding van immateriële schade tot die bedragen naar billijkheid toewijsbaar en in zoverre eenvoudig vast te stellen, nu namens de verdachte de omvang daarvan niet is betwist en nu vast is komen te staan dat deze benadeelde partijen rechtstreeks schade hebben geleden als gevolg van het bij dagvaarding I onder 1, eerste cumulatief, ten laste gelegde en bewezenverklaarde feit.

De rechtbank zal derhalve de vorderingen van de benadeelde partijen hoofdelijk toewijzen tot een bedrag van € 14.797,84.

Dit brengt mee, dat de verdachte (hoofdelijk) dient te worden veroordeeld in de kosten, die de benadeelde partij [slachtoffer 5] tot aan deze uitspraak in verband met zijn vordering

heeft gemaakt, zijnde kosten rechtsbijstand, welke kosten de rechtbank aan de hand van de bij de vordering overgelegde declaratie begroot op € 357,= en de kosten die deze benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Dit brengt voorts mee, dat de verdachte (hoofdelijk) dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partijen [slachtoffer 3], [slachtoffer 1], [slachtoffer 2], [slachtoffer 4] en [slachtoffer 6] tot aan deze uitspraak in verband met hun vordering hebben gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en de kosten die deze benadeelde partijen ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Schadevergoedingsmaatregel.

Nu verdachte jegens de slachtoffers naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door de bij dagvaarding I onder 1, eerste en tweede cumulatief, en 3 bewezenverklaarde strafbare feiten is toegebracht en verdachte voor deze feiten zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 14.797,94 ten behoeve van de slachtoffers genaamd [slachtoffer 3], [slachtoffer 1], [slachtoffer 2], [slachtoffer 5], [slachtoffer 4] en [slachtoffer 6].

Vordering tenuitvoerlegging.

De rechtbank acht termen aanwezig voor toewijzing van de vordering van de officier van justitie van 11 januari 2008 tot tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf, waartoe verdachte werd veroordeeld bij onherroepelijk geworden vonnis van de politierechter in deze rechtbank d.d. 22 oktober 2007, nu uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat verdachte de algemene voorwaarde niet heeft nageleefd, doordat deze zich voor het einde van de proeftijd die bij voormeld vonnis was opgelegd, wederom heeft schuldig gemaakt aan soortgelijke feiten.

De toepasselijke wetsartikelen.

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen:

- 14g, 24c, 36f, 46, 57, 285, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht;

- 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

Beslissing.

De rechtbank,

verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het bij dagvaarding I onder 2 primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;

verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de bij dagvaarding I onder 1, eerste en tweede cumulatief, 2 subsidiair, 3, 4, 5 en 6 ten laste gelegde feiten en het bij dagvaarding II ten laste gelegde feit heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:

ten aanzien van dagvaarding I, feiten 1, eerste cumulatief, 4 en 5:

- diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen, meermalen gepleegd;

ten aanzien van dagvaarding I, feit 1, tweede cumulatief:

- afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;

ten aanzien van dagvaarding I, feit 2 subsidiair:

- voorbereiding van afpersing in vereniging en of diefstal met geweld in vereniging;

ten aanzien van dagvaarding I, feit 3:

- diefstal, voorafgegaan en vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken en om bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers van het misdrijf, hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;

ten aanzien van dagvaarding I, feit 6:

- handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie , en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III;

- handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie ;

ten aanzien van dagvaarding II:

- bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;

verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte deswege strafbaar;

verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;

veroordeelt de verdachte tot:

- een gevangenisstraf voor de duur van 10 JAREN;

bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;

in verzekering gesteld op: 07 december 2007;

in voorlopige hechtenis gesteld op: 10 december 2007;

wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partijen toe en veroordeelt verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan:

- [slachtoffer 3], een bedrag van € 300,00;

- [slachtoffer 1], een bedrag van € 750,00;

- [slachtoffer 2], een bedrag van € 6.550,00;

- [slachtoffer 5], een bedrag van € 3.700,00;

- [slachtoffer 4], een bedrag van € 1.079,84;

- [slachtoffer 6], een bedrag van € 2.218,00;

zijnde totaal een bedrag van € 14.797,84;

veroordeelt de verdachte tevens (hoofdelijk) in de proceskosten door de benadeelde partij [slachtoffer 5] gemaakt, tot deze uitspraak begroot op € 357,00 en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;

veroordeelt de verdachte tevens (hoofdelijk) in de kosten door de benadeelde partijen gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;

bepaalt dat de verdachte bij gehele of gedeeltelijke betaling door zijn mededaders [verdachte 2] en [verdachte 3] aan de benadeelde partijen, zal zijn bevrijd tot de hoogte van de betaalde bedragen;

legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 14.797,84 ten behoeve van de slachtoffers genaamd [slachtoffer 3], [slachtoffer 1], [slachtoffer 2], [slachtoffer 5], [slachtoffer 4] en [slachtoffer 6];

bepaalt dat in geval noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 103 dagen;

bepaalt dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichtingen aan de benadeelde partijen de betalingsverplichtingen aan de Staat in zoverre doen vervallen, alsmede dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichtingen aan de Staat de betalingsverplichtingen aan de benadeelde partijen in zoverre doen vervallen.

bepaalt dat de verdachte bij gehele of gedeeltelijke betaling door zijn mededaders [verdachte 2] en [verdachte 3] aan de benadeelde partijen, dan wel bij gehele of gedeeltelijke voldoening van de, aan de mededaders opgelegde, verplichting tot betaling aan de Staat, zal zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag;

gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voorwaardelijk opgelegd bij voormeld vonnis van de politierechter in deze rechtbank d.d. 22 oktober 2007, gewezen onder parketnummer 09/925150-07, te weten:

- gevangenisstraf voor de duur van 90 dagen.

Dit vonnis is gewezen door

mr. J.W. du Pon, voorzitter,

mr. R.J. de Bruijn en V.F. Milders, rechters,

in tegenwoordigheid van mr. M. Gest, griffier,

en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 19 september 2008

Mrs Du Pon en Milders zijn buiten staat dit vonnis te ondertekenen.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature