Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:

Inhoudsindicatie:

X heeft een derde belang in [B]. B.V. [B] B.V. heeft een bedrijfskrediet afgesloten bij een bank.

X heeft zich in die overeenkomst hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor het gehele geleende bedrag en heeft zijn vordering op [B] B.V. achtergesteld ten opzichte van alle crediteuren. X is door de bank aangesproken en heeft ter finale kwijting, een eenmalig bedrag aan de bank betaald. In zijn aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen heeft eiser dit bedrag in aftrek gebracht als beroepskosten. In geschil is of X dit bedrag en de lening ten laste van zijn inkomen kan brengen en of verweerder in strijd met het vertrouwensbeginsel heeft gehandeld. Volgens rechtbank 's-Gravenhage maakt X niet aannemelijk dat de betaling uit hoofde van de aansprakelijkheidstelling verband hield met zijn inkomsten die hij als werknemer van [B] B.V. ontving dan wel zou ontvangen. Ook maakt hij niet aannemelijk dat de achtergestelde lening niet meer voor verwezenlijking vatbaar was.X' beroep op het vertrouwensbeginsel faalt omdat X niet aannemelijk maakt dat verweerder of de destijds competente inspecteur een handeling heeft verricht op basis waarvan X het gerechtvaardigde vertrouwen kon ontlenen dat hij de bedragen ten laste van zijn inkomen mocht brengen. Het beroep is ongegrond.

Uitspraak



RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE

Sector bestuursrecht

Enkelvoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 06/9572/IB/PVV

Uitspraakdatum: 17 september 2008

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in artikel 8:67 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[X], wonende te [Z], eiser,

en

de inspecteur van de Belastingdienst/[te P], verweerder.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van verweerder van 13 oktober 2006 op het bezwaar van eiser tegen de aan eiser voor het jaar 1991 opgelegde aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (aanslagnummer [nummer]) naar een belastbaar inkomen van € 17.882 (f 39.407).

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 september 2008.

Namens eiser is niemand verschenen. Namens verweerder is verschenen drs. [A]. Blijkens bij TNT-post ingewonnen informatie is de aan eiser aangetekend verstuurde uitnodiging voor de zitting op 16 juli 2008 afgehaald op de afhaallocatie [locatie]. De rechtbank is van oordeel dat de uitnodiging om op de zitting te verschijnen op de juiste wijze en tijdig aan eiser is verzonden.

1 Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

2 Gronden

2.1. Eiser heeft op [datum] 1983 de besloten vennootschap met de naam [B] B.V. (hierna: [B] B.V.) opgericht. Nadat andere aandeelhouders waren toegetreden, hield eiser 10 van de 35 volgestorte aandelen in [B] B.V. De doelstelling van deze onderneming was het adviseren en begeleiden van bedrijven. Eiser ontving inkomen als werknemer en aandeelhouder van [B]. B.V. In 1985 heeft eiser € 26.909 (f 59.300) aan salaris van [B] B.V. ontvangen. Voorts had eiser in het jaar 1986 een vordering op [B]. B.V. van € 8.621 (f 19.000). Vanaf het jaar 1989 ontving hij geen loon meer van [B] B.V. In dat jaar is hij in dienst getreden bij de [C].

2.2. In augustus 1984 heeft eiser, tezamen met twee andere personen, [D] C.V. opgericht. Deze C.V. werd opgericht met het doel om activiteiten van [B] B.V. over te nemen. In 1985 zijn de activiteiten weer door [B] B.V. overgenomen. In datzelfde jaar is [B] B.V. gestart met de handel in Victoria-baars. In het jaar 1986 heeft [B] B.V. een winst voor belastingen van f 3.067 behaald.

2.3. Op 13 oktober 1986 sloot [B] B.V. een bedrijfskrediet van € 72.605 (f 160.000) af bij de (destijds genoemde) ... bank. In de kredietovereenkomst werden ten behoeve van de bank diverse zekerheden opgenomen. Eiser heeft zich in die overeenkomst hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor het gehele geleende bedrag en heeft zijn vordering op [B] B.V. ten bedrage van € 8.621 (f 19.000) achtergesteld ten opzichte van alle crediteuren.

2.4. In 1991 is eiser door de bank aangesproken en heeft hij, ter finale kwijting, een eenmalig bedrag van € 15.882 (f 35.000) aan de bank betaald. In zijn aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over het jaar 1991 heeft eiser dit bedrag in aftrek gebracht als beroepskosten. Verweerder heeft deze aftrek niet geaccepteerd en de aanslag in afwijking van de aangifte vastgesteld naar een belastbaar inkomen van € 17.882 (f 39.407).

2.5. In geschil is:

a) of eiser het in 2.4 vermelde bedrag van € 15.882 ten laste van zijn inkomen over het onderhavige jaar kan brengen;

b) of eiser het in 2.3 vermelde bedrag van de achtergestelde lening ad € 8.621 ten laste van zijn inkomen over het onderhavige jaar kan brengen; en

c) of verweerder in strijd met het vertrouwensbeginsel heeft gehandeld.

2.6. Artikel 35 van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (tekst 1991) luidt voor zover hier van belang:

"1. Aftrekbare kosten zijn de op de inkomsten drukkende kosten - kosten van woon-werkverkeer, lasten en afschrijvingen op zaken daaronder begrepen - voor zover zij zijn gemaakt tot verwerving, inning en behoud van die inkomsten en in hun totale omvang niet overtreffen hetgeen gebruikelijk is. De kosten komen slechts voor aftrek in aanmerking voor zover zij meer bedragen dan hetgeen personen die soortgelijke inkomsten niet genieten doch voor het overige in dezelfde omstandigheden als de belastingplichtige verkeren deswege plegen te maken. De in de artikelen 36 en 37 opgenomen normeringen en beperkingen worden hierbij in acht genomen."

2.7. Tegenover de gemotiveerde betwisting van verweerder heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat de betaling uit hoofde van de in 2.4 vermelde aansprakelijkheidstelling verband hield met zijn inkomsten die hij als werknemer van [B] B.V. ontving dan wel zou ontvangen. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat eiser hoofdelijke aansprakelijkheid heeft aanvaard voor een bedrag dat ruim twee en een half keer zo veel is als het salaris dat hij in 1985 van [B] B.V. ontving (zie 2.1 en 2.3).

2.8. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat de achtergestelde lening van € 8.621 in het jaar 1991 niet meer voor verwezenlijking vatbaar was.

2.9. Het bewijsaanbod dat eiser in zijn beroepschrift doet, wijst de rechtbank af nu eiser niet concreet heeft aangegeven welke feiten hij precies wil bewijzen.

2.10. Eisers beroep op het vertrouwensbeginsel wijst de rechtbank af omdat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat verweerder of de destijds competente inspecteur een handeling heeft verricht op basis waarvan eiser het gerechtvaardigde vertrouwen kon ontlenen dat hij de in 2.5 vermelde bedragen ten laste van zijn inkomen mocht brengen.

2.11. Gelet op het vorenoverwogene heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard.

2.12. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Deze uitspraak is gedaan op 17 september 2008 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. T. van Rij, in tegenwoordigheid van mr. S.R.M. Dekker, griffier.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te 's-Gravenhage (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1. - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde wetgeving

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature