Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Zaaknummer:
Soort procedure:

Inhoudsindicatie:

plaatsing van de minderjarige bij de grootouders moederszijde na ontslag uit het ziekenhuis, waarbij een veiligheidsplan is opgesteld, omdat er vermoedens bestaan dat de moeder lijdt aan de ziekte Münchhausen by proxy.

Uitspraak



RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE

Sector familie- en jeugdrecht

Meervoudige Kamer

Rekestnummer: 10-2187

Zaaknummer: 372525

Datum beschikking: 18 augustus 2010

Machtiging tot uithuisplaatsing

Beschikking op het op 2 augustus 2010 ingekomen verzoekschrift van:

de Raad voor de Kinderbescherming, Regio Haaglanden en Zuid-Holland Noord, locatie Den Haag (verder: de Raad),

met betrekking tot de minderjarigen:

[kind 1] geboren op [datum] 2006 te [plaats A];

[kind 2] geboren op [datum] 2009 te [plaats A] en

[kind 3] geboren op [datum] 2009 te [plaats A],

kinderen van:

[de heer A]

de vader,

en

[mevrouw B]

de moeder,

beiden wonende te [plaats B]

die gezamenlijk het ouderlijk gezag uitoefenen.

De minderjarige sub 1 verblijft feitelijk in het Juliana Kinderziekenhuis, de minderjarigen sub 2 en 3 verblijven feitelijk bij de grootouders moederszijde.

Procedure

Bij beschikking d.d. 3 augustus 2010 – waarvan de inhoud als hier overgenomen dient te worden beschouwd – heeft de kinderrechter in deze rechtbank de minderjarigen van 3 augustus 2010 tot 3 augustus 2011 onder toezicht gesteld van de Stichting Bureau Jeugdzorg Zuid-Holland (hierna: Bureau Jeugdzorg). Voorts heeft de kinderrechter de verzoeken van de Raad strekkende tot het verlenen van een machtiging tot uithuisplaatsing van voornoemde minderjarige sub 1 in een AWBZ-voorziening en aansluitend in een pleeggezin en van voornoemde minderjarigen sub 2 en 3 in een netwerkpleeggezin (bij de grootouders moederszijde), aangehouden en verwezen naar de terechtzitting van de meervoudige kamer. De reden voor de aanhouding was onder meer gelegen in de ernst van de problematiek en het feit dat de kinderrechter de Raad heeft verzocht meer duidelijkheid te verschaffen over de medische situatie van de minderjarige sub 1. Voorts heeft de kinderrechter Bureau Jeugdzorg verzocht op de nadere terechtzitting meer informatie te geven over de inhoud van het diagnostisch onderzoek naar de moeder en de termijn waarop het onderzoek gereed zal zijn.

De rechtbank heeft kennis genomen van de stukken.

Op 17 augustus 2010 is de zaak ter terechtzitting van deze rechtbank opnieuw met gesloten deuren behandeld. Hierbij zijn verschenen:

- mevrouw M. van den Hurk, namens de Raad;

- mevrouw R.V.N. Heite en mevrouw T. Appels, namens Bureau Jeugdzorg;

- de vader en de moeder, vergezeld van hun advocaat, mr. J. van Roy-Vissers.

Als informant zijn verschenen:

- mevrouw S. Verhoog, vertrouwensarts van het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling;

- de heer [C] grootvader moederszijde.

De heer [C] voornoemd heeft zijn ter zitting afgelegde verklaring op schrift aan

de rechtbank overhandigd.

Beoordeling

De Raad heeft ter zitting verklaard het verzoek te handhaven, gezien de ernstige vermoedens die er zijn dat de moeder lijdt aan het syndroom van Münchhausen by proxy (Mbp). De situatie rondom de moeder dient uitvoerig te worden onderzocht alvorens kan worden bepaald of de minderjarigen al dan niet uithuisgeplaatst dienen te blijven, aldus de Raad.

Bureau Jeugdzorg staat achter het verzoek van de Raad. Van de zijde van Bureau Jeugdzorg wordt aangevoerd dat [kind 1] goed hersteld is in het ziekenhuis en dat ze waarschijnlijk binnenkort het ziekenhuis zal kunnen verlaten. Gezien haar voorgeschiedenis acht Bureau Jeugdzorg het van belang dat [kind 1] geplaatst wordt in een pleeggezin met de juiste medische kennis. Ook is het verstandig dat [kind 1] niet naar een reguliere school gaat, maar naar een medisch kinderdagverblijf. Een plaatsing bij de grootouders tezamen met [kind 2] en [kind 3] is volgens Bureau Jeugdzorg niet in het belang van [kind 1] gezien de onduidelijkheden die er nog zijn omtrent de persoonlijkheid van de moeder en het risico dat moeder alleen zal worden gelaten met [kind 1] door de grootouders. Het NIFP heeft geadviseerd om het onderzoek naar moeder uit te laten voeren door FORA aangezien zij beschikken over de juiste deskundigheid op het gebied van de onderhavige problematiek. Naast de moeder zullen ook de vader, grootouders en alle kinderen bij het onderzoek betrokken worden nu bij een vermoeden van Mbp het hele gezinssysteem dient te worden onderzocht. Bureau Jeugdzorg zal het advies van het NIFP waarschijnlijk volgen en het onderzoek door FORA zal ongeveer drie maanden duren, voor zover iedereen meewerkt. Hoewel Bureau Jeugdzorg zich vooralsnog geen zorgen maakt omtrent de medische toestand van [kind 2] en [kind 3] en hun verblijf bij de grootouders, zullen er extra controles plaatsvinden bij het consultatiebureau en zal er een pleegzorgscreening van de grootouders plaatsvinden.

Bureau Jeugdzorg verwacht in ieder geval binnen de verzochte duur van de uithuisplaatsing, te weten zes maanden, de situatie in kaart te hebben gebracht. Desgevraagd heeft Bureau Jeugdzorg verklaard dat er geen beperkingen meer zijn ten aanzien van de contacten tussen [kind 1] en haar familie, mits de voorwaarde wordt nageleefd dat de moeder niet alleen wordt gelaten met [kind 1]. Als de rechtbank zou menen dat een netwerkplaatsing bij de grootouders ook voor [kind 1] is aangewezen, dan verzoekt Bureau Jeugdzorg aandacht te besteden aan de omstandigheid dat de moeder daar vaak verblijft.

Mevrouw Verhoogh heeft in aanvulling op hetgeen haar collega van het AMK, mevrouw Blaauw, bij de vorige zitting heeft verklaard, opgemerkt dat het aan de sondevoeding van [kind 1] toegevoegde laxeermiddel – dat zonder recept vrij verkrijgbaar is en geen lichaamseigen stof is – slechts in de urine van [kind 1] kon worden geconstateerd bij een hoge dosering. Volgens Verhoogh kan de sondevoeding voorts niet door het ziekenhuispersoneel zijn verdund, aangezien de sondevoeding voor één dag tegelijk wordt klaargemaakt en in de andere voeding van die dag geen verdunning is aangetroffen. Verhoogh acht het voorts niet aannemelijk dat de moeder bij het schoonmaken van de voedingsfles per ongeluk water heeft achtergelaten, gezien haar ervaring met sondevoeding en het feit dat zij daar zelfs een diploma voor heeft.

Mr. Van Roy-Vissers heeft benadrukt dat de houding van het ziekenhuis lijkt voort te vloeien uit het feit dat de ouders zich waarschijnlijk te kritisch hebben opgesteld ten aanzien van alle fouten die het ziekenhuis zelf heeft gemaakt bij de behandeling van [kind 1]. Toen de ouders, nadat de Raad voor de Kinderbescherming was ingeschakeld, hulp hebben gezocht bij een advocaat, heeft dat ook de verhoudingen met de Raad op scherp gezet. Volgens mr. Van Roy wordt de moeder gedemoniseerd terwijl er feitelijk niets aan de hand is. De aantijgingen dat moeder aan het syndroom van Mbp lijdt zijn door de Raad en Bureau Jeugdzorg gebaseerd op onjuiste aannames. Het is in het belang van [kind 1] dat zij zo snel mogelijk naar huis gaat zodra zij uit het ziekenhuis komt.

De moeder heeft in aanvulling op het betoog van mr. Van Roy-Vissers verklaard dat [kind 2] en [kind 3] inmiddels alles mogen eten en dat zij in het verleden helemaal niet zo vaak artsen consulteerde voor de kinderen als Bureau Jeugdzorg wil doen geloven.

De vader heeft verklaard dat hij en de grootouders hun werkzaamheden zodanig hebben ingericht dat de moeder nooit alleen is met de kinderen.

De grootvader heeft ter zitting wederom benadrukt dat de bewijsvoering voor het vermoeden dat zijn dochter aan Mbp lijdt gebrekkig is en hij heeft gemotiveerd aangegeven waarom hij dat vindt. De grootvader heeft voorts verklaard dat hij – daargelaten de vraag of zijn dochter daadwerkelijk aan het syndroom van Mbp lijdt – ten volle bereid is om aan het veiligheidsplan mee te werken en zijn dochter niet alleen zal laten met de minderjarigen. Hij stelt dat zijn familie en hij tot nu toe ook alle afspraken zijn nagekomen.

De rechtbank overweegt als volgt.

Gelet op het dossier en al hetgeen ter terechtzitting naar voren is gebracht is het naar het oordeel van de rechtbank in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarigen noodzakelijk is dat zij voor de verzochte duur van zes maanden, uit huis worden geplaatst. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.

Bij de verschillende hulpverlenende instanties, waaronder het AMK, zijn ernstige vermoedens gerezen dat sprake is van Mbp bij de moeder. Uit wetenschappelijke literatuur blijkt dat de gevolgen voor kinderen die het slachtoffer zijn van ouders met Mbp zeer ingrijpend kunnen zijn. Het medisch verloop van de minderjarige sub 1 in samenhang beschouwd met de constateringen van het ziekenhuis, vormt naar het oordeel van de rechtbank reeds voldoende aanleiding om een ernstige bedreiging van de ontwikkeling van de minderjarige aan te nemen. De rechtbank acht het vermoeden van Mbp bij moeder thans voldoende onderbouwd. Voordat antwoord kan worden gegeven op de vraag of de minderjarigen in de toekomst al dan niet veilig aan de ouders kunnen worden toevertrouwd, dient er derhalve eerst voldoende inzicht te komen in de persoonlijkheid van moeder door middel van onderzoek. De moeder, maar ook de vader en de grootouders hebben verklaard mee te zullen werken aan dat onderzoek zodat de aankomende periode kan worden benut om meer duidelijkheid te krijgen.

De Raad en Bureau Jeugdzorg hebben naar het oordeel van de rechtbank evenwel onvoldoende duidelijk kunnen maken waarom [kind 1] niet net als haar broertje en zusje voorlopig bij de grootouders zou kunnen worden geplaatst. Gebleken is immers dat zij, zodra zij uit huis ziekenhuis komt, niet langer specifieke medische zorg behoeft en bovendien zou een pleeggezinplaatsing buiten het netwerk negatieve invloed kunnen hebben op het hechtingsproces van [kind 1]. Zowel de ouders als de grootouders hebben zich ten volle bereid verklaard om mee te werken aan het veiligheidsplan en geen van de kinderen op enig moment alleen te zullen laten met de moeder. De ervaringen tot nu toe leren dat zij zich aan die voorwaarden hebben gehouden en de rechtbank gaat ervan uit dat zij zich voldoende bewust zijn van het risico dat de minderjarigen alsnog in een ander pleeggezin zullen worden geplaatst zodra blijkt dat zij zich niet aan die voorwaarden zullen houden. Gelet op de bezwaren van de ouders tegen de uithuisplaatsing, acht de rechtbank een vrijwillige uithuisplaatsing bij de grootouders evenwel thans niet geïndiceerd.

Derhalve zal als volgt worden beslist.

Beslissing

De rechtbank:

machtigt de Stichting Bureau Jeugdzorg Zuid-Holland, de minderjarigen gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg, te weten bij de grootouders van moederszijde, de heer en mevrouw [C], van 18 augustus 2010 tot 18 januari 2011;

verklaart deze beslissing tot zover uitvoerbaar bij voorraad;

wijst af het meer of anders verzochte.

Deze beschikking is gegeven door mrs. J.G.J. Brink (voorzitter), M. Soffers en M. Rootring, kinderrechters, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 augustus 2010, in tegenwoordigheid van mr. B. Laterveer als griffier.

Van deze beschikking kan hoger beroep worden ingesteld binnen drie maanden na de dag van de uitspraak door indiening van een beroepschrift ter griffie van het Gerechtshof te

’s-Gravenhage.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature