E-mail deze uitspraak

Uitspraak waar naar gelinkt wordt vanuit de e-mail die gestuurd zal worden:

ECLI:NL:RBSGR:2011:BQ5596
LJN BQ5596, Rechtbank 's-Gravenhage, AWB 10/38877 COA, 10/41241

Inhoudsindicatie:

Slechts onder zeer bijzondere omstandigheden, zoals in geval van een acute medische noodsituatie, vindt het COA aanleiding om de verstrekkingen, hoewel daarop geen aanspraak meer bestaat, niettemin voort te zetten. Het is evenwel aan de vreemdeling om, indien daartoe aanleiding bestaat, aannemelijk te maken dat van zodanige zeer bijzondere omstandigheden sprake is.

Het beroep van eiseres op artikel 8 van het EVRM kan naar het oordeel van de rechtbank niet slagen. Uit de jurisprudentie van het EHRM kan niet worden afgeleid dat voor een lidstaat een algemene verplichting bestaat om aan al dan niet rechtmatig verblijvende vreemdelingen opvang te verlenen. Hierop bestaat een uitzondering indien de desbetreffende vreemdeling lijdt aan een ziekte in een vergevorderd en direct levensbedreigend stadium (EHRM 2 mei 1997, LJN AB8007). Zoals hierboven aangegeven heeft eiseres niet onderbouwd dat zij zich in een zodanige situatie bevindt. De stelling van eiseres dat een lidstaat op grond van artikel 8 van het EVRM minimale sociale voorzieningen en een “certain standard of living” aan uitgeprocedeerde asielzoekers moet bieden slaagt niet. Niet alle normen uit internationale rechtsbronnen hebben rechtstreekse werking. Daar komt bij dat in de door eiseres aangehaalde arresten Rantsev en Opuz sprake was van geheel andere omstandigheden. Artikel 3 van het EVRM noch artikel 8 van het EVRM kent vreemdelingen het recht toe om op het grondgebied van een lidstaat te verblijven. En evenmin kunnen uitgeprocedeerde asielzoekers met een beroep op artikel 8 van het EVRM een beroep doen op minimale sociale voorzieningen.

Eiseres heeft ter zitting een beroep gedaan op de uitspraak van het EHRM van 21 januari 2011 (LJN BP4356). Uit paragraaf 233 van deze uitspraak volgt dat het zijn van een asielzoeker inherent is aan kwetsbaar zijn. Derhalve kan verweerder niet stellen dat uitgeprocedeerde asielzoekers geen aanspraak op bescherming van artikel 8 van het EVRM kunnen maken. De rechtbank volgt verweerder in zijn standpunt dat deze uitspraak uitsluitend ziet op asielzoekers die in het geheel geen asielprocedure hebben gekregen, zoals dat in Griekenland is voorgekomen. Nu eiseres wel een asielprocedure doorlopen heeft gaat de vergelijking met deze uitspraak niet op.

De rechtbank volgt verweerder in zijn standpunt dat de positieve verplichting om kwetsbare vrouwen te beschermen slechts opgaat in zeer schrijnende gevallen. Verwezen wordt onder meer naar een uitspraak van het EHRM van 7 januari 2010 (LJN BL6652). Deze situatie doet zich in de onderhavige zaak niet voor.

Van


Aan


Opmerkingen (optioneel)


E-mail

Terug

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie