Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Vindplaats:

Inhoudsindicatie:

Kort geding. Verbod tenuitvoerlegging vervangende hechtenis in kader van schadevergoedingsmaatregel. De opgelegde schadevergoedingsmaatregel betreft een hoofdelijke veroordeling. De mededader is echter niet veroordeeld tot schadevergoeding en aan hem is geen schadevergoedingsmaatregel opgelegd. De hoofdelijkheid valt dus niet te executeren. Een redelijke uitleg van de maatregel brengt dan mee dat deze strekt tot voldoening aan de Staat van de helft van het schadebedrag. Aan het treffen van een betalingsregeling staat niet in de weg dat reeds een waarschuwing tenuitvoerlegging vervangende hechtenis is verzonden. Betalingsonmacht is onvoldoende om te spreken van een "schrijnend geval". Andere bijkomende omstandigheden - zoals de verzorging van drie kleine kinderen en een onderbewindstelling - maken dat daavan in casu wel sprake is. Vervolgens betalingsregeling vastgesteld.

Uitspraak



RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE

Sector civiel recht - voorzieningenrechter

zaak- / rolnummer: 406439 / KG ZA 11-1301

Vonnis in kort geding van 10 januari 2012

in de zaak van

1. [eiseres],

2. [eiser sub 1],

3. [eiser sub 2],

4. [eiser sub 3],

allen wonende te [woonplaats],

eisers,

advocaat mr. G.J.M. van Spanje te Amsterdam,

tegen:

de Staat der Nederlanden (Ministerie van Veiligheid en Justitie),

zetelende te 's-Gravenhage,

gedaagde,

advocaat mr. G.C. Nieuwland te 's-Gravenhage.

Partijen worden hierna aangeduid als '[eiseres]' (eiseres sub 1), '[eiseres c.s.]' (eisers) en 'de Staat'.

1. De procedure

[Eiseres c.s.] hebben de Staat bij exploot van 14 november 2011 doen dagvaarden om op 9 december 2011 te verschijnen ter zitting van de voorzieningenrechter van deze rechtbank. De zaak is op die datum behandeld. Vervolgens is deze aangehouden om de Staat in de gelegenheid te stellen nadere inlichtingen te verschaffen, hetgeen bij brief van 15 december 2011 is geschied. Bij brief van 14 december 2011 hebben [eiseres c.s.] nog een nagekomen productie overgelegd. De Staat heeft bij brief van 15 december 2011 en [eiseres c.s.] hebben bij brief van 20 december 2011 over en weer gereageerd. Ten slotte is de datum voor vonnis bepaald op heden.

2. De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde tijdens de zitting van 9 december 2011 wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.

2.1. Bij arrest van 29 mei 2008 is [eiseres] door het gerechtshof te Leeuwarden veroordeeld wegens oplichting tot een werkstraf voor de duur van 120 uur, subsidiair 60 dagen vervangende hechtenis. De vordering van de benadeelde partij Autobedrijf [X.] te [vestigingsplaats] is tot een bedrag van € 13.500,-- toegewezen, met dien verstande dat [eiseres] is of zal zijn bevrijd voor zover de mededader heeft betaald. Daarnaast is aan [eiseres] een schadevergoedingsmaatregel opgelegd ten bedrage van € 13.500,-- ten behoeve van het slachtoffer, met bevel dat "vervangende hechtenis voor de duur van zevenennegentig dagen zal worden toegepast, indien noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt; met dien verstande, dat indien de mededader van veroordeelde dit bedrag of een gedeelte daarvan heeft betaald, de veroordeelde in zoverre is of zal zijn bevrijd". Tegen dit arrest is geen cassatie ingesteld, zodat het op 13 juni 2008 onherroepelijk is geworden.

2.2. Eisers sub 2, 3 en 4 zijn de minderjarige kinderen van [eiseres]. Eisers sub 3 en 4 wonen permanent en eiser sub 2 woont in de weekeinden bij [eiseres].

2.3. De tenuitvoerlegging van de aan [eiseres] opgelegde schadevergoedingsmaatregel is op 8 augustus 2008 overgedragen aan het Centraal Justitieel Incasso Bureau (hierna: CJIB). Aangezien de inningspogingen van het CJIB zonder resultaat zijn gebleven, heeft het CJIB op 18 juni 2009 een dwangbevel uitgevaardigd en de zaak voor incasso overgedragen aan de deurwaarder.

2.4. Op 9 september 2009 heeft de deurwaarder bevestigd dat hij met [eiseres] een betalingsregeling is overeengekomen, op grond waarvan zij het totaal verschuldigde bedrag in maandelijkse termijnen van € 150,-- diende te voldoen. [Eiseres] heeft op 18 november 2009, 12 januari 2010 en 17 maart 2010 bedragen van respectievelijk € 148,--, € 150,-- en € 200,-- voldaan.

2.5. Sinds [datum] 2011 staat [eiseres] onder beschermingsbewind.

2.6. Op 20 mei 2011 heeft de deurwaarder de zaak met een negatief "afloopbericht" geretourneerd aan het CJIB.

2.7. Het CJIB heeft bij brief van 16 juni 2011 aan [eiseres] een waarschuwing tenuitvoerlegging vervangende hechtenis toegezonden. In deze brief wordt [eiseres] gesommeerd het verschuldigde bedrag van € 15.720,-- (€ 13.500,-- verminderd met reeds geregistreerde betalingen ad € 498,-- en vermeerderd met de wettelijke verhogingen van in totaal € 2.718,--) binnen veertien dagen na dagtekening van de brief te voldoen, bij gebreke waarvan [eiseres] in vervangende hechtenis zal worden genomen voor 94 dagen.

2.8. De bewindvoerder van [eiseres] heeft aan het CJIB gevraagd akkoord te gaan met een afbetalingsregeling van € 50,-- per maand. Dit bedrag wordt inmiddels door hem maandelijks overgemaakt.

2.9. Bij brief van 13 juli 2011 heeft het CJIB aan de gemachtigde van [eiseres] meegedeeld dat een betalingsregeling niet meer mogelijk is.

2.10. Bij brief van 3 augustus 2011 heeft het CJIB aan de gemachtigde van [eiseres] doen weten dat de zaak uit handen is gegeven aan de politie.

2.11. Bij brief van 9 augustus 2011 heeft het openbaar ministerie aan de advocaat van [eiseres] bericht dat de executie voor korte tijd wordt opgeschort in afwachting van de uitkomst van het namens [eiseres] aangekondigde kort geding. Deze uitzondering werd door de officier van justitie Leeuwarden gepast geacht, aangezien een rechterlijke toets in deze zaak op zijn plaats is.

2.12. [Eiseres] had op 9 december 2011 van de schadevergoedingsmaatregel € 800,-- voldaan.

3. Het geschil

3.1. [Eiseres c.s.] vorderen, zakelijk weergegeven, de Staat te verbieden tot tenuitvoerlegging van het executiebevel over te gaan en de executie te staken en gestaakt te houden, onder de voorwaarde dat zij € 50,-- per maand aflost.

3.2. [Eiseres c.s.] stellen daartoe dat de vervangende hechtenis een ontwrichtend effect zal hebben op hun gezinsleven. De kinderen zullen uit huis worden geplaatst en [eiseres] zal haar huurwoning niet kunnen behouden. [Eiseres c.s.] voeren in dit verband primair aan dat de tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis in de gegeven omstandigheden misbruik van recht zou betekenen, hetgeen in strijd is met artikel 3:13 van het Burgerlijk Wetboek . Subsidiair beroepen zij zich op artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, artikel 17 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten en de artikelen 3 en 16 van het Internationaal Verdrag inzake de rechten van het kind. Deze rechtstreeks werkende verdragsbepalingen worden door de tenuitvoerlegging geschonden, aldus [eiseres c.s.].

3.3. De Staat voert gemotiveerd verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.

4. De beoordeling van het geschil

4.1. De onderhavige vordering is gebaseerd op beweerd onrechtmatig handelen dat is toe te rekenen aan de Staat. Daarmee is de bevoegdheid van de burgerlijke rechter - in casu de voorzieningenrechter in kort geding - gegeven.

4.2. De voorzieningenrechter begrijpt dat [eiseres] procedeert zowel uit eigen naam als in de hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordigster van haar minderjarige kinderen. Als formele procespartij zijn eisers sub 2, 3 en 4 in hun vordering niet-ontvankelijk.

4.3. Vooropgesteld wordt dat in het wettelijke stelsel besloten ligt dat een veroordelende beslissing van de strafrechter, waartegen geen gewoon rechtsmiddel meer openstaat, niet alleen mag maar ook moet worden ten uitvoer gelegd. Het belang van derden, zoals in dit geval de kinderen van [eiseres], kan daaraan niet afdoen.

4.4. Voor zover [eiseres] de stelling dat haar gezinsleven en dat van haar kinderen door vervangende hechtenis zou worden geschaad ook in de strafzaak had kunnen voorleggen aan de strafrechter, gaat de voorzieningenrechter daaraan voorbij. Gelet op het gesloten stelsel van rechtsmiddelen in het strafrecht, is voor een nieuwe beoordeling van oude feiten in deze kortgedingprocedure immers geen ruimte.

4.5. De schadevergoedingsmaatregel die aan [eiseres] is opgelegd, betreft een hoofdelijke veroordeling. De Staat heeft echter bij brief van 15 december 2011 doen weten dat de mededader van [eiseres] weliswaar strafrechtelijk is veroordeeld voor hetzelfde feit, maar niet is veroordeeld tot schadevergoeding en dat aan hem geen schadevergoedingsmaatregel is opgelegd. Dit betekent dat het element van de hoofdelijkheid in het arrest van 29 mei 2008 niet valt te executeren. Een redelijke uitleg van de schadevergoedingsmaatregel brengt dan mee dat deze strekt tot voldoening aan de Staat van de helft van het schadebedrag, dus tot betaling van € 6.750,--. Dit laat de mogelijkheden voor de benadeelde partij om zelf verhaal te zoeken op [eiseres] en/of haar mededader en voor hen om onderling regres te nemen uiteraard onverlet. De gevolgen voor de maximale duur van de vervangende hechtenis laat de voorzieningenrechter in het midden.

4.6. Artikel 561 lid 1 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) bepaalt dat een strafvonnis zo spoedig mogelijk wordt geëxecuteerd. Dat uitgangspunt geldt ook voor de tenuitvoerlegging van opgelegde schadevergoedingsmaatregelen. In artikel 561 lid 3 Sv is bepaald dat het openbaar ministerie uitstel van betaling kan verlenen of betaling in termijnen kan toestaan. In opdracht van het openbaar ministerie is het CJIB belast met de executie van onder meer schadevergoedingsmaatregelen.

4.7. De wijze waarop het CJIB een schadevergoedingsmaatregel ten uitvoer legt, is thans neergelegd in de 'Aanwijzing executie' (Staatscourant 21 december 2010, 20473, met rectificatie op 11 januari 2011). Daarin is ten aanzien van betalingsregelingen opgenomen dat de verantwoordelijkheid voor het aangaan daarvan exclusief is voorbehouden aan het CJIB, alsmede dat het CJIB in beginsel geen betalingsregeling treft, tenzij een daartoe strekkend verzoek op grond van bijzondere omstandigheden kan worden gehonoreerd. Voor vorderingen waarvoor een arrestatiebevel is uitgevaardigd of waarvoor de veroordeelde de vervangende hechtenis reeds ondergaat, wordt een verzoek tot het treffen van een betalingsregeling in beginsel niet in behandeling genomen. Bij de beoordeling van het verzoek geldt als uitgangspunt dat uitzicht moet bestaan op volledige voldoening van de opgelegde schadevergoedingsmaatregel. De termijn waarbinnen volledige betaling moet zijn gerealiseerd is in beginsel maximaal 12 maanden. In bijzondere gevallen kan de termijn worden verlengd tot maximaal 36 maanden. Dit is echter alleen mogelijk indien binnen de afgesproken termijn betaling van de gehele vordering aannemelijk is. Slechts in uitzonderingsgevallen, waarbij sprake is van een schrijnende situatie, kan van de termijn van maximaal 36 maanden worden afgeweken. In dat geval wordt maatwerk geleverd in het individuele geval. Bij het vaststellen van de maandelijkse termijnbedragen wordt rekening gehouden met de draagkracht van veroordeelde/bestrafte. Verder bepaalt de Aanwijzing executie dat een arrestatiebevel wordt uitgevaardigd indien de inning en/of het verhaal met/zonder dwangbevel niet succesvol kan worden afgesloten. Het CJIB heeft dienaangaande een ruime beleidsvrijheid, wat meebrengt dat de voorzieningenrechter in kort geding de bedoelde beslissingen van het CJIB in beginsel slechts marginaal kan toetsen.

4.8. Anders dan de Staat ter zitting heeft betoogd, staat aan het treffen van een betalingsregeling niet in de weg dat door het CJIB reeds een waarschuwing tenuitvoerlegging vervangende hechtenis is verzonden. In de recente Aanwijzing executie, die moet worden geacht het huidige beleid van het openbaar ministerie bij de tenuitvoerlegging van strafsancties volledig weer te geven, staat immers niet opgenomen dat een voorstel voor een betalingsregeling niet in behandeling wordt genomen als een dergelijke waarschuwing is verstuurd. Voor zover de Staat zich erop wil beroepen dat jegens [eiseres] al een arrestatiebevel is uitgevaardigd, komt daaraan ook geen doorslaggevende betekenis toe, aangezien het openbaar ministerie zelf in deze zaak een rechterlijke toets gepast heeft geacht en op die grond de verdere executie heeft opgeschort.

4.9. Met de Staat is de voorzieningenrechter van oordeel dat betalingsonmacht op zichzelf [eiseres] nog niet tot schrijnend geval maakt in de zin van de Aanwijzing executie. Daarvoor zijn bijkomende omstandigheden nodig. In dit geval zijn die naar het oordeel van de voorzieningenrechter aanwezig. Haar zorg voor drie minderjarige kinderen en haar onderbewindstelling duiden, in onderlinge samenhang bezien, op een complex van factoren dat haar situatie schrijnend maakt. De strafrechter heeft geen rekening kunnen houden met de geboorte van het jongste kind op 18 september 2010 en evenmin met het beschermingsbewind. Die laatste factor impliceert dat de kantonrechter heeft geoordeeld dat [eiseres] als gevolg van haar lichamelijke of geestelijke toestand tijdelijk of duurzaam niet in staat is ten volle haar vermogensrechtelijke belangen zelf behoorlijk waar te nemen (artikel 1:431 lid 1 BW).

4.10. De vraag is vervolgens welke termijn voor volledige betaling van het bedrag van € 6.750,-- voor [eiseres] dan wel redelijk kan worden geacht. Een betalingsregeling in het kader van een opgelegde schadevergoedingsmaatregel moet immers ook in haar geval nog steeds binnen een redelijke termijn leiden tot volledige voldoening van het verschuldigde bedrag. De voorzieningenrechter acht in een schrijnend geval als dit een maximale termijn van 72 maanden redelijk, dat is het dubbele van de verlengde termijn in de Aanwijzing executie.

4.11. De Staat kan niet worden verplicht een betalingsregeling aan te gaan. Wel kan de tenuitvoerlegging van vervangende hechtenis worden verboden zolang voldoende uitzicht bestaat op volledige betaling binnen de passende termijn. Die laatste situatie doet zich hier voor. De bewindvoerder van [eiseres] heeft immers bij brief van 12 december 2011, aangehecht aan de brief van haar advocaat van 14 december 2011, een nader aflossingsplan gepresenteerd dat voorziet in betaling van (gemiddeld over drie maanden) € 140,-- per maand. De executie van de vervangende hechtenis zal derhalve worden verboden op de wijze als in het dictum is bepaald.

4.12. Nu partijen over en weer voor een deel in het ongelijk worden gesteld, zullen zij ieder de eigen proceskosten moeten dragen.

4. De beslissing

De voorzieningenrechter:

- verklaart eisers sub 2, 3 en 4 niet-ontvankelijk in hun vorderingen;

- verbiedt de Staat tot tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis over te gaan, onder de voorwaarden dat [eiseres] zich stipt houdt aan haar aflossingsplan van 12 december 2011 en dat bovendien het aan de Staat verschuldigde bedrag van

€ 6.750,-- binnen 72 maanden na aanvang van de executie van de schadevergoedingsmaatregel geheel zal zijn voldaan;

- compenseert de kosten van dit geding, zodanig dat ieder der partijen de eigen kosten draagt;

- verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;

- wijst af het meer of anders gevorderde.

Dit vonnis is gewezen door mr. P.A. Koppen en in het openbaar uitgesproken op 10 januari 2012.

jvl


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature