Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Vindplaatsen:

Inhoudsindicatie:

Herziening voorschot kinderopvangtoeslag 2009 tot nihil wegens overeenkomst die niet aan de voorwaarden voldoet alsmede wegens het niet aangetoond zijn van kosten. Feiten die kenbaar worden na de voorschotvaststelling staan aan herziening niet in de weg.

Uitspraak



RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE

Sector bestuursrecht

zaaknummer: AWB 12/5540

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 december 2012 in de zaak tussen

[X], wonende te [Z], eiseres

(gemachtigde: [A]),

en

de Belastingdienst [te P], verweerder.

(gemachtigden: [B] en [C]).

Procesverloop

Verweerder heeft bij beschikking van 15 januari 2010 (het primaire besluit) het voorschot kinderopvangtoeslag voor het berekeningsjaar 2009 herzien en vastgesteld op nihil.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 21 juni 2012 (het bestreden besluit) het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.

Eiseres heeft daartegen bij brief van 9 juli 2012 beroep ingesteld en haar beroepschrift aangevuld bij brief van 10 oktober 2012.

Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd.

Verweerder heeft bij brief van 31 oktober 2012 zijn standpunten kenbaar gemaakt.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 november 2012. Eiseres is daar in persoon verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Verweerder heeft ter zitting de brief van 31 oktober 2012 voorgedragen als pleitnota.

Overwegingen

Feiten

1. Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast.

2. Op 10 december 2008 heeft eiseres een aanvraag kinderopvangtoeslag over het berekeningsjaar 2008 ingediend. In de aanvraag heeft zij vermeld dat zij daarbij gebruik maakt van de bemiddeling van het gastouderbureau [D]. Op grond van artikel 15, vierde lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: Awir) wordt deze aanvraag geacht mede te zijn gedaan voor de daaropvolgende berekeningsjaren.

3. Bij beschikking met dagtekening 13 januari 2009 is aan eiseres een voorschot kinderopvangtoeslag toegekend over het berekeningsjaar 2009 van € 6.014.

4. Op 21 april 2009 heeft eiseres wijzigingen ingediend voor het berekeningsjaar 2009.

Vermeld is dat sprake is van opvang van haar twee kinderen voor onderscheidenlijk 86 uur en 132 uur per maand via [D] vanaf 1 januari 2009 tegen een tarief van € 6,10 per uur.

5. Bij beschikking met dagtekening 6 mei 2009 heeft verweerder het voorschot kinderopvangtoeslag 2009 herzien naar € 15.308.

6. Op 14 oktober 2009 heeft eiseres een wijzigingsformulier ingediend waarin zij aangeeft dat de kinderopvangtoeslag 2009 met ingang van 1 oktober 2009 stopgezet moet worden. Hierop wordt het voorschot kinderopvangtoeslag 2009 bij besluit van 15 oktober 2009 herzien tot nihil en vervolgens bij besluit van 31 oktober 2009 herzien tot € 11.481.

7. Op 12 november 2009 en 11 december 2009 heeft eiseres wijzigingen ingediend voor het berekeningsjaar 2009. Eiseres heeft daarbij onder meer vermeld dat zij per

1 oktober 2009 gebruik maakt van de bemiddeling van het gastouderbureau [E]. Hierop wordt het voorschot kinderopvangtoeslag 2009 een aantal keer herzien, laatstelijk met dagtekening 15 januari 2010 tot nihil. Hiertegen heeft eiseres een bezwaarschrift ingediend.

8. Op 19 januari 2010 en 20 januari 2010 heeft eiseres wederom wijzigingen ingediend

voor het berekeningsjaar 2009. Vermeld is dat vanaf 1 oktober 2009 sprake is van opvang van haar twee kinderen voor onderscheidenlijk 72 uur en 143 uur per maand via [E] tegen een tarief van € 6,10 per uur.

9. Bij beschikking met dagtekening 15 april 2010 heeft verweerder het voorschot kinderopvangtoeslag 2009 herzien naar € 15.223.

10. Bij brief van 31 augustus 2010 heeft verweerder eiseres verzocht een overzicht te verstrekken van de daadwerkelijk gemaakte kinderopvangkosten. In reactie hierop heeft eiseres in een ondertekend en ingevuld antwoordformulier verklaard dat die kosten

€ 18.147,60 (inclusief bemiddelingskosten € 2361) bedragen. Met vermelding van 2616 opvanguren (uren totaal bij [D] en [E] voor haar twee kinderen) en een uurtarief van € 6.10. Eiseres heeft voorts een inschrijvingsbewijs 2009 van gastouderbureau [E], vermeldend dat sprake was van 86 en 132 uur opvang per maand, en facturen van gastouderbureau [D] overgelegd.

11. Bij brief van 21 juni 2011 heeft verweerder aan eiseres meegedeeld dat de Fiscale

Inlichtingen en Opsporingsdienst (FIOD) onderzoek heeft gedaan naar gastouderbureau [E]. Naar aanleiding hiervan heeft verweerder eiseres verzocht om het contract met het gastouderbureau en bankafschriften te overleggen waaruit blijkt dat er kosten zijn gemaakt voor kinderopvang. In reactie hierop heeft eiseres bij brief van 24 juni 2011 een inschrijvingsbewijs 2009 van [E], vermeldend dat sprake was van 132 en 138 uur opvang per maand een overeenkomst voor kinderopvang tussen vraagouder en gastouderbureau [E] en bankafschriften betreffende het jaar 2010 overgelegd.

12. Bij brief van 17 augustus 2011 heeft verweerder eiseres verzocht om aanvullende informatie te overleggen. In reactie hierop heeft eiseres bij brief van 24 augustus 2011 verklaard dat zij per 1 oktober 2009 gebruik maakt van de bemiddeling van gastouderbureau [E], dat [E] weigert facturen te verstrekken en dat zij [E] niet heeft betaald voor de maanden oktober, november en december 2009 omdat zij over die maanden geen toeslag heeft ontvangen. Eiseres heeft daarbij onder meer, naast de eerder toegezonden stukken, een overeenkomst tussen vraagouder en gastouder ingaande 1 oktober 2009 en bankafschriften overgelegd.

13. Bij brief met dagtekening 13 september 2011 heeft verweerder aangekondigd dat eiseres de kinderopvangtoeslag moet terugbetalen, omdat de overgelegde stukken onvoldoende aantonen dat eiseres in 2009 kosten voor kinderopvang heeft gemaakt.

14. Bij beschikking van 28 september 2011 heeft verweerder het voorschot kinderopvangtoeslag over het berekeningsjaar 2009 herzien naar nihil.

15. Bij brief van 30 mei 2012 stelt eiseres verweerder in gebreke wegens niet tijdig doen van uitspraak op bezwaar.

16. In de uitspraak op bezwaar van 21 juni 2012 heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.

17. Bij brief van 9 juli 2012 verzoekt eiseres verweerder om uitstel van betaling en om geen verrekening toe te passen met de kinderopvangtoeslag voor het berekeningsjaar 2012.

18. Bij brief van 9 juli 2012 stelt eiseres beroep in tegen de uitspraak op bezwaar.

19. Bij brief van 11 september 2012 stelt eiseres verweerder in gebreke wegens niet tijdig beslissen op het verzoek om uitstel van betaling van 9 juli 2012.

20. Bij brief van 10 oktober 2012 heeft eiseres haar beroepschrift aangevuld.

Het geschil

21. In geschil is of verweerder op goede gronden het voorschot kinderopvangtoeslag 2009 heeft herzien naar nihil.

22. Eiseres stelt zich in beroep op het standpunt dat verweerder het voorschot niet heeft mogen herzien, omdat sprake is van een definitieve vaststelling van de tegemoetkoming ingevolge artikel 21 Awir . Verweerder beschikt niet over nieuwe feiten die herziening van de beschikking rechtvaardigen, althans verweerder heeft niet gemotiveerd waaruit die nieuwe feiten bestaan. Eiseres stelt voorts dat zij aan de voorschotbeschikkingen het vertrouwen mocht ontlenen dat deze juist waren en dat het disfunctioneren van het gastouderbureau haar niet kan worden tegengeworpen. Het bestreden besluit is voorts, zo betoogt eiseres, in strijd met het evenredigheidsbeginsel en het zorgvuldigheidsbeginsel.

23. Verweerder stelt zich in de brief van 31 oktober 2012 op het standpunt dat eiseres

geen overeenkomst als bedoeld in artikel 52 van de Wet kinderopvan g en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (hierna: Wko) en als bedoeld in de Regeling Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (hierna: de Regeling) heeft overgelegd, dat eiseres niet heeft aangetoond dat zij kosten heeft gemaakt voor kinderopvang die voor kinderopvangtoeslag in aanmerking komen en dat gastouderbureau [D] in het berekeningsjaar 2009 niet geregistreerd was bij de gemeente [F]. Verweerder stelt voorts dat geen sprake is van een definitieve vaststelling van de kinderopvangtoeslag en dat ingevolge artikel 16 van de Awir een voorschot door verweerder kan worden herzien.

24. Voor het overige verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.

Beoordeling van het geschil

25. Bij brief van 9 juli 2012 heeft eiseres verweerder verzocht om uitstel van betaling. Bij brief van 11 september 2012 heeft eiseres verweerder in gebreke gesteld wegens niet tijdig beslissen op dit verzoek. Bij brief van 10 oktober 2012 heeft eiseres de rechtbank gevraagd om voeging van zaken. Daarbij heeft zij het standpunt ingenomen dat de rechtbank bevoegd is om met betrekking tot het verzoek om uitstel van betaling van 9 juli 2012 de hoogte van de dwangsom vast te stellen als bedoeld in artikel 8:55 onder c van de Algemene wet bestuursrecht . De rechtbank wijst het verzoek van eiseres om voeging van zaken af, omdat de dossieropbouw ter uitvoering van het beroep neergelegd in de voornoemde brief van 10 oktober 2012 nog een aanvang moet nemen.

26. De rechtbank stelt vast dat verweerder het nadere stuk van 31 oktober 2012, dat is aangeduid als verweerschrift, – in strijd met het bepaalde in artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) – te laat heeft ingediend. Dit stuk wordt beschouwd als pleitnota. De rechtbank heeft hierbij in aanmerking genomen dat eiseres ter zitting heeft bevestigd dat zij kennis heeft genomen van het stuk en dat verweerder dit stuk ter zitting heeft voorgedragen als pleitnota zodat geen sprake is van strijd met een goede procesorde. Eiseres heeft de rechtbank verzocht gevolgen te verbinden aan de omstandigheid dat verweerder met overschrijding van de wettelijke termijn een verweerschrift heeft ingediend.

Het verzoek van eiseres gaat er echter aan voorbij dat de in artikel 8:58 van de Awb gestelde termijn voor het indienen van een verweerschrift, een termijn van orde is. Dit onderdeel van eisers betoog kan derhalve geen doel treffen.

27. De rechtbank stelt voorts vast dat het bezwaarschrift van eiseres niet gericht is tegen de definitieve vaststelling van het recht op kinderopvangtoeslag, maar tegen de herziening van het voorschot kinderopvangtoeslag. De vraag of verweerder over nieuwe feiten beschikt die herziening van de beschikking op grond van artikel 21 van de Awir rechtvaardigen, is daarbij niet relevant.

28. Naar vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS), vloeit uit artikel 16, eerste lid, in samenhang met het vierde lid, van de Awir voort dat aan de verlening van een voorschot niet het gerechtvaardigd vertrouwen kan worden ontleend, dat een met dat voorschot overeenkomende aanspraak op toeslag bestaat (zie onder meer ABRvS, 20 oktober 2010, 201000787/1/H2, LJN: BO1137). Het voorschot wordt immers slechts verleend tot het vermoedelijke bedrag van de tegemoetkoming en die verlening kan worden herzien (zie ABRvS, 29 juli 2009, 200808514/1/H2, LJN BJ4093). Het karakter van een voorschot is dat dit gebaseerd is op gegevens zoals die op het moment van het vaststellen van het voorschot bekend zijn. Ook indien na de voorschotvaststelling feiten kenbaar worden die toekenning in de weg staan kunnen deze worden tegengeworpen. Het beroep op het vertrouwensbeginsel treft daarom geen doel.

29. Ingevolge artikel 5 van de Wko bestaat bij gastouderopvang slechts recht op kinderopvangtoeslag als sprake is van opvang door tussenkomst van een geregistreerd gastouderbureau. Gelet op de stelling van verweerder dat gastouderbureau [D] in 2009 niet was geregistreerd bestaat geen recht op kinderopvangtoeslag waar het betreft de gestelde opvang via [D]. Hetgeen namens eiseres daartegen is aangevoerd, leidt de rechtbank niet tot een ander oordeel.

Daarbij dient tussen het gastouderbureau en de ouder een overeenkomst te zijn gesloten die voldoet aan de eisen van artikel 52 van de Wko (zie ABRvS, 19 oktober 2011, 201103542/1/H2, LJN: BT8569). Op grond van artikel 11, derde lid, onder c, van de Regeling moet die schriftelijke overeenkomst vermelden de voor de gastouderopvang te betalen prijs per uur, en, indien van toepassing, de bemiddelingskosten, naam, geboortedatum, adres, postcode en woonplaats van het kind, het aantal uren gastouderopvang per kind per jaar evenals de duur van de overeenkomst. In de door eiseres overgelegde overeenkomst met [E] ontbreekt de ingangsdatum, waardoor niet kan worden vastgesteld wat de duur van de overeenkomst is. In de overeenkomst is voorts het adres, postcode en woonplaats van het kind niet opgenomen noch de te betalen prijs per uur. Bij het ontbreken van deze informatie voldoet de overeenkomst niet aan de eisen zoals die zijn vastgelegd in artikel 11 van de Regeling. Nu eiseres een overeenkomst heeft overgelegd die niet aan de voorwaarden voldoet, voldoet eiseres niet aan de voorwaarden die worden gesteld aan toekenning van een voorschot in de kinderopvangtoeslag. Gelet op het vorenstaande heeft verweerder op overigens juiste grond geoordeeld dat eiseres geen recht heeft op kinderopvangtoeslag waar het betreft de gestelde opvang via [E]. Gelet op het vorenstaande komt de rechtbank tot het oordeel dat het voorschot kinderopvangtoeslag 2009 terecht op nihil is gesteld.

30. De rechtbank overweegt voorts dat de ABRvS in haar uitspraak van 22 juni 2011 in

zaak nr. 201010918/1/H2 (LJN: BQ8833), heeft overwogen dat uit artikel 18, eerste lid, van de Awir , gelezen in samenhang met artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wko , volgt dat degene die kinderopvangtoeslag ontvangt, moet kunnen aantonen dat hij kosten voor kinderopvang heeft gemaakt en wat de hoogte is van deze kosten. Voorts moet naar het oordeel van de rechtbank de term “te betalen kosten”, zoals opgenomen in artikel 5 Wko , worden opgevat als: “daadwerkelijk gedane uitgaven, waardoor het vermogen van degene die de uitgaven heeft gedaan, wordt aangetast”. De kinderopvangtoeslag is immers een tegemoetkoming in de kosten, wat betekent dat een deel van de kosten door de belanghebbende zelf moet worden gedragen. Uit de door eiseres overgelegde bankafschriften valt op te maken dat eiseres in 2009 aan de gastouder een bedrag van

€ 8.205 heeft overgemaakt, terwijl volgens haar eigen opgave op het voornoemde antwoordformulier de kosten € 18.147,60 bedroegen. Terzijde zij daarbij opgemerkt dat de laatstelijk ingediende wijziging op de aanvragen inzake 2009 volgens de rechtbank een totaal aan kosten tonen van € 15.902,70.

Eiseres heeft geen gespecificeerd overzicht van de door haar aan de gastouder verrichte betalingen overgelegd en ook overigens – dat is anders dan voornoemde bankafschriften - geen bewijsstukken van betaling aan de gastouder overgelegd.

De stelling van eiseres dat zij de gastouder contant heeft betaald, kan niet worden beschouwd als bewijs van de gemaakte kosten nu eiseres haar stelling niet heeft onderbouwd met nadere gegevens (zie de ABRvS in haar uitspraak van 27 juni 2012, 201109345/1/A2, LJN: BW9563). Voor zover eiseres met haar stelling dat de gastouder de vergoedingen heeft vermeld op de aangifte inkomstenbelasting bedoelt een bewijsaanbod te doen, gaat de rechtbank daaraan voorbij gezien rechtsoverweging 2.5.2. van de uitspraak van de ABRvS van 19 oktober 2011, nr. 201103542/1/H2, LJN: BT8569. Gelet op het voorgaande heeft eiseres dan ook niet aangetoond dat zij daadwerkelijk kosten heeft gemaakt voor kinderopvang door de gastouder. Verweerder heeft het voorschot kinderopvangtoeslag 2009 derhalve terecht herzien en vastgesteld op nihil.

31. De rechtbank ziet in hetgeen overigens door eiseres is aangevoerd geen aanleiding tot gegrondverklaring van het beroep. De rechtbank is van oordeel dat verweerder het voorschot kinderopvangtoeslag terecht heeft herzien tot nihil. Gelet op het vorenstaande dient het beroep ongegrond te worden verklaard.

32. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling of een schadevergoeding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. M.A. Dirks, rechter, in aanwezigheid van H.J. Habetian, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 december 2012.

griffier rechter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. (Nadere informatie www.raadvanstate.nl)

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1. - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature