E-mail deze uitspraak

Uitspraak waar naar gelinkt wordt vanuit de e-mail die gestuurd zal worden:

ECLI:NL:RBSGR:2011:BR1340
LJN BR1340, Rechtbank 's-Gravenhage, AWB 11/20483

Inhoudsindicatie:

Trefwoorden: terugkeerbesluit; art 62, lid 3, Vw 2000; art 7, lid 1 en 4, Tri

De voorzieningenrechter ziet zich gesteld voor de vraag of in artikel 62, derde lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 criteria voor “risico op onderduiken” zijn neergelegd, zoals bedoeld in artikel 3, zevende lid, van de Terugkeerrichtlijn.

Naar het oordeel van de voorzieningenrechter zijn dergelijke criteria niet in artikel 62, derde lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 neergelegd. Hiervoor is van belang dat dit artikelonderdeel slechts de situatie beschrijft waarin de vreemdeling onmiddellijk voorafgaand aan zijn binnenkomst in Nederland geen rechtmatig verblijf heeft gehad. Voorzover verweerder in dit artikelonderdeel meer criteria wenst in te lezen met zijn betoog dat sprake is van een meer specifieke situatie, faalt deze stelling, aangezien in dit artikelonderdeel dergelijke criteria niet zijn neergelegd.

Het standpunt dat in de in artikel 62, derde lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 beschreven vorm van onrechtmatig verblijf zonder meer een reden ligt om aan te nemen dat de vreemdeling zich zal onttrekken aan het toezicht, is niet in overeenstemming met het systeem van de Terugkeerrichtlijn. Immers, de Terugkeerrichtlijn is in beginsel steeds van toepassing in geval van onrechtmatig verblijf. Volgens de hoofdregel dient, ondanks de onrechtmatigheid van het verblijf, een vertrektermijn te worden geboden. Aangenomen moet dan worden dat criteria op grond waarvan van die hoofdregel kan worden afgeweken, niet de enkele onrechtmatigheid van het verblijf kunnen betreffen. Dit staat ook zo verwoord in punt 6 van de considerans bij de Terugkeerrichtlijn waarin, voorzover van belang, staat vermeld dat beslissingen op grond van de Terugkeerrichtlijn op objectieve criteria berusten, die zich niet beperken tot het loutere feit van illegaal verblijf.

Verweerder heeft ook overigens geen gronden kunnen aanwijzen als bedoeld in artikel 7, vierde lid, van de Terugkeerrichtlijn, krachtens welke hij kon afwijken van een terugkeertermijn van zeven tot dertig dagen als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Terugkeerrichtlijn.

Gelet op het hiervoor overwogene is de voorzieningenrechter voorshands van oordeel dat het terugkeerbesluit niet in overeenstemming is met artikel 7, eerste en vierde lid, van de Terugkeerrichtlijn

Van


Aan


Opmerkingen (optioneel)


E-mail

Terug

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie