Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Vindplaats:

Inhoudsindicatie:

Eisers stellen het begrip ‘nieuwe feiten of veranderd omstandigheden’ als genoemd in artikel 4:6 van de Awb een verdergaande strekking heeft dat de bepaling van artikel 32 van de PRi. Laatstgenoemde bepaling is volgens eisers dan ook niet correct geïmplementeerd in het Nederlandse nationale recht. Zij stellen voorts dat de wijze waarop de Afdeling dit zogenaamde novumbegrip heeft ingevuld met de formule “in de procedure had kunnen en derhalve had moeten brengen” geen juiste toepassing oplevert van de terminologie in artikel 32, zesde lid, van de PRi.

De rechtbank volgt het betoog van eisers niet. overweegt dat eisers in vorenstaand betoog niet kunnen worden gevolgd. In de eerdere procedure zijn de asielverzoeken van eisers inhoudelijk door verweerder beoordeeld. Eisers stond een effectief rechtsmiddel ter beschikking om op te komen tegen deze besluiten. Dat hun toenmalige gemachtigde heeft verzuimd om tijdig beroep tegen deze besluiten in te stellen, komt volgens vaste jurisprudentie voor rekening en risico van eisers.

Eisers hebben thans een herhaald asielverzoek gedaan. De rechtbank overweegt, zonder daarbij in de inhoudelijke overwegingen van de thans bestreden besluiten te treden, dat het verweerder vrij stond om deze aanvragen al dan niet met toepassing van artikel 4:6 van de Awb vereenvoudigd af te doen. Dit is niet in strijd met het bepaalde in artikel 32, derde lid, van de PRi.

De rechtbank overweegt voorts dat de omstandigheid dat verweerder in de onderhavige zaken voor die vereenvoudigde afdoening heeft gekozen, niet hetzelfde is als een besluit van verweerder om de asielverzoeken van eisers niet verder te behandelen. Immers, verweerder heeft de herhaalde asielaanvragen van eisers niet met toepassing van artikel 4:5 van de Awb buiten behandeling gesteld. Het bepaalde in artikel 32, zesde lid, van de PRi, waarin de lidstaten zelfs mogelijkheid wordt geboden om een asielverzoek onder bepaalde omstandigheden niet verder te behandelen, ziet derhalve niet op de situatie waarvoor eisers zich thans geplaatst zien.

De rechtbank overweegt verder dat het betoog van eisers voorbij ziet aan het feit dat de bestuursrechter, die gelet op het beginsel van ne bis idem in beroep ervoor moet waken dat eenzelfde geschil niet voor de tweede maal aan hem wordt voorgelegd, in beroep niet alleen beoordeelt of gestelde feiten niet eerder hadden kunnen en dus hadden moeten worden gebracht, maar mogelijk ook anderszins ambtshalve beoordeelt of die feiten wel zijn aan te merken als rechtens relevante feiten of veranderde omstandigheden. Bovendien dient de bestuursrechter zich rekenschap te geven van het bepaalde in artikel 3 van het EVRM . Dit betekent dat de bestuursrechter tevens beoordeelt of feiten die al eerder zijn aangevoerd, dan wel eerder aangevoerd hadden kunnen worden, niettemin beschouwd moeten worden als bijzondere, op de individuele zaak betrekking hebbende feiten of omstandigheden die maken dat hij zich nogmaals buigt over hetzelfde geschil.

Er bestaat mitsdien geen aanleiding voor het oordeel dat het bepaalde in artikel 4:6 van de Awb en de wijze waarop de bestuursrechter aan het voor hem geldende toetsingskader gestalte geeft, in strijd zijn met artikel 32, derde en zesde lid, van de PRi.

Uitspraak



RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE

Nevenzittingsplaats ’s-Hertogenbosch

Sector bestuursrecht

Zaaknummers: AWB 11/27263

AWB 11/27267

AWB 11/27270

Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 december 2011

inzake

[eiser 1],

geboren op [datum] 1966, eiser 1, en

[eiseres],

geboren op [datum], eiseres,

en hun zoon [eiser 2],

geboren op [datum] 1991, eiser 2,

allen van Armeense nationaliteit,

hierna tezamen te noemen: eisers

gemachtigde mr. F.L.M. van Haren,

tegen

de minister voor Immigratie en Asiel,

te Den Haag,

verweerder,

gemachtigde mr. D.P.A. van Laarhoven,

<b>Procesverloop</b>

Bij afzonderlijke besluiten van 26 juli 2011 heeft verweerder de aanvragen van eisers tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) afgewezen.

Eisers hebben afzonderlijk op 22 augustus 2011 tegen deze besluiten beroep ingesteld.

De zaken zijn gelijktijdig behandeld ter zitting van 18 november 2011, waar eisers in persoon zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder is verschenen bij gemachtigde.

<b>Overwegingen</b>

1. De rechtbank stelt ambtshalve vast dat eisers eerder, te weten op 13 december 2006 , een asielaanvraag hebben gedaan. Eiser 1 heeft ter onderbouwing van die aanvraag, samengevat weergegeven, naar voren gebracht dat hij in Armenië werkzaam was als medewerker van de presidentiële veiligheidsdienst en de KGB in de periode van 1992 tot begin september 2003. Begin september 2003 heeft eiser 1 ontslag genomen en is hij met zijn broer de diamantenhandel ingegaan. In 2006 is eiser 1 vier oud-collega’s van de KGB tegengekomen. Eiser 1 heeft hen verteld dat hij in het bezit was van een video-opname van de gebeurtenis op 27 oktober 1999 toen parlementsvoorzitter Kamiryan, premier Sarkisian en enkele andere parlementsleden bij een aanslag om het leven kwamen. Eiser 1 liet zijn voormalige collega’s weten dat op de banden te zien is dat de vermoorde parlementsvoorzitter gevolgd werd door andere agenten van de KGB. Tevens heeft eiser 1 hen verteld dat hij van plan was om zich verkiesbaar te stellen voor de parlementsverkiezingen van mei 2007 en dat hij zich zou aansluiten bij de partij HZJG als hij genoeg stemmen kreeg. Medio augustus 2006 is eiser 1 op zijn huisadres opgepakt door leden van de KGB en vervolgens gedetineerd in de gevangenis van de nationale veiligheidsdienst te Yerevan. Op 27 augustus 2006 heeft eiser 1 met hulp van een vriend, [vriend] genaamd, uit de gevangenis kunnen ontsnappen. Eiser 1 heeft vervolgens op 27 augustus 2006 samen met eiser 2 zijn land van herkomst verlaten.

2. Eiseres heeft op 22 oktober 2007 een aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd gedaan. Ter onderbouwing van die aanvraag heeft zij aangevoerd dat haar problemen te maken hebben met de problemen die haar man had ondervonden in Armenië. Voor eiseres zijn de problemen begonnen op 12 mei 2007, toen er parlementsverkiezingen waren in Armenië. Haar man had tegen haar gezegd dat de Armeense Volkspartij aan de macht kon komen, zodat hij en zijn zoon terug konden keren naar Armenië. De partij heeft de verkiezing echter niet gewonnen. Op een dag werd eiseres thuis bezocht door een KGB-er die haar bedreigde en sloeg. Hij haalde vervolgens het fotorolletje uit het fototoestel dat op tafel lag. Daarnaast heeft deze man cassettebandjes meegenomen. Een paar dagen later kwam eiseres een vriend van haar man tegen. Deze vriend zei haar dat het te gevaarlijk was om nog langer en Armenië te blijven en dat hij haar kon helpen om weg te komen. Op 22 juni 2007 heeft eiseres Armenië verlaten. Zij heeft op onbekende datum in augustus 2007 een asielaanvraag gedaan in Duitsland. Die aanvraag is niet ingewilligd. Zij is op 18 oktober 2007 Nederland ingereisd.

3. Verweerder heeft bij afzonderlijke besluiten van 25 juni 2009 de aanvragen van eisers afgewezen. Aan die afwijzing ligt ten grondslag dat verweerder geen geloof hecht aan de problemen die eiser 1 naar voren heeft gebracht. Zo acht verweerder het onder meer vreemd dat eiser 1 tegen vier oud-collega’s van de veiligheidsdienst heeft verteld dat hij in het bezit wa van een bandopname waarop te zien zou zijn dat agenten van de veiligheidsdienst die toenmalige parlementsvoorzitter achtervolgden. Immers, eiser 1 heeft jarenlang voor de veiligheidsdienst gewerkt en moet derhalve hebben geweten dat de veiligheidsdienst de openlijke aantijging van een bepaalde betrokkenheid bij de moord op de parlementsvoorzitter niet op prijs zou stellen. Dat eiser 1 de vier oud collega’s heeft ingelicht, is des te vreemder nu eiser 1 heeft verklaard dat hij mensen van de politie, het Openbaar Ministerie en de veiligheidsdiensten niet vertrouwde. Hij had er immers bewijzen van dat hij om het leven zou zijn gebracht als hij de beelden aan het Openbaar Ministerie zou hebben gegeven. Voorts acht verweerder het niet geloofwaardig dat eiser 1, indien hij daadwerkelijk als vijand van de veiligheidsdienst en de machthebbers in Armenië was aangemerkt, op een eenvoudige wijze met hulp van zijn vriend [vriend] uit de gevangenis kon ontsnappen. Bovendien valt niet in te zien waarom deze vriend, die nog bij de veiligheidsdienst werkzaam was, het risico heeft genomen om eiser 1 bij de ontsnapping te helpen. Verweerder vindt de verklaring van eiser 1 dat hij eenmaal is gearresteerd en uit de gevangenis is ontsnapt eens temeer ongeloofwaardig, nu eiser 1 in zijn reactie op het individueel ambtsbericht van de minister van Buitenlandse Zaken van 21 februari 2009 heeft aangegeven dat hij vanwege zijn kennis en wetenschap diverse malen is gearresteerd en is vrijgelaten met de mededeling dat op een andere manier met hem zou worden afgerekend. Volgens verweerder wordt de geloofwaardigheid van het asielrelaas verder aangetast, nu uit het individuele ambtsbericht volgt dat als eiser ten tijde van de verkiezingen in 2003 werkzaam zou zijn geweest bij de veiligheidsdienst hij zich niet actief met de verkiezingen kan hebben beziggehouden. Deze functies zijn volgens de Armeense wetgeving namelijk niet verenigbaar. Naar de mening van verweerder houdt dit in dat het niet mogelijk is geweest dat eiser 1 als agent van de veiligheidsdienst als waarnemer aanwezig was in een stemlokaal. Daarnaast heeft verweerder het vreemd gevonden dat uit het individuele ambtsbericht blijkt dat eiser bij de oppositiepartij HZJG niet bekend is, terwijl hij van plan zou zijn om zich voor deze partij verkiesbaar te stellen. De verklaring van eiser 1 dat zijn relaas wordt gestaafd door een belangrijk lid van de oppositie en voormalig onderminister van de nationale veiligheidsdienst, [onderminister], die ooggetuige zou zijn geweest van hetgeen hem is overkomen, wordt niet door verweerder gevolgd. Hiertoe heeft verweerder aangevoerd dat eiser 1 zijn verklaring op dit punt niet heeft onderbouwd.

4. Op 27 juli 2009 hebben eisers beroep ingesteld tegen voormelde besluiten. Bij uitspraak van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Arnhem, van 25 november 2010 zijn de beroepen met toepassing van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) niet-ontvankelijk verklaard (AWB 09/27144, AWB 09/48343 en AWB 09/48339). De beroepen waren niet tijdig ingediend en eisers hadden geen verschoonbare reden gegeven voor deze termijnoverschrijding. Eisers hebben op 6 januari 2011 verzet gedaan tegen voornoemde uitspraak. Dit verzet is ongegrond verklaard bij uitspraak van 2 februari 2011.

5. Op 6 april 2011 hebben eisers andermaal een aanvraag gedaan tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Verweerder heeft die aanvragen op grond van artikel 4:6 van de Awb afgewezen bij afzonderlijke besluiten van 26 juli 2011. Naar het oordeel van de rechtbank zijn laatstgenoemde besluiten en de besluiten van 25 juni 2009 van gelijke strekkling. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) volgt dat, indien na een eerder afwijzend besluit een besluit van gelijke strekking wordt genomen, door het instellen van beroep tegen dat laatste besluit niet kan worden bereikt dat de bestuursrechter dat besluit toetst als ware het een eerste afwijzing (het ne bis in idem beginsel). Slechts indien en voor zover in de bestuurlijke fase nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn aangevoerd, dan wel uit het aldus aangevoerde kan worden afgeleid dat zich een relevante wijziging van recht heeft voorgedaan, kunnen dat besluit, de motivering ervan en de wijze waarop het tot stand is gekomen door de bestuursrechter worden getoetst. Slechts op grond van bijzondere, op de individuele zaak betrekking hebbende, feiten en omstandigheden kan noodzaak bestaan om in het nationale recht neergelegde procedureregels niet tegen te werpen (zie het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 19 februari 1998 in de zaak Bahaddar tegen Nederland, JV 1998/45).

6. De rechtbank overweegt voorts dat volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling onder nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden begrepen feiten of omstandigheden die na het eerdere besluit zijn voorgevallen of die niet vóór dat besluit konden en daarom behoorden te worden aangevoerd, evenals bewijsstukken van al eerder gestelde feiten en omstandigheden, die niet voor het nemen van het eerdere besluit konden en derhalve behoorden te worden overgelegd. Is hieraan voldaan, dan is niettemin geen sprake van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden die een hernieuwde rechterlijke toets rechtvaardigen, als op voorhand is uitgesloten dat hetgeen alsnog is aangevoerd of overgelegd kan afdoen aan het eerder besluit en overwegingen waarop dat berust.

7. Eisers stellen zich op het standpunt dat het een uitgangspunt van Richtlijn 2005/85/EG (de Procedurerichtlijn, hierna: de PRi) is, dat elk asielverzoek inhoudelijk wordt behandeld en dat hiervan slechts bij hoge uitzondering mag worden afgeweken. Volgens artikel 24, eerste lid, onder a, van de PRi kan de lidstaat een speciale procedure toepassen bij herhaalde verzoeken, die geregeld is in artikel 32 van de PRi. Eisers stellen dat het begrip ‘nieuwe feiten of veranderd omstandigheden’ als genoemd in artikel 4:6 van de Awb een verdergaande strekking heeft dat de bepaling van artikel 32 van de PRi. Laatstgenoemde bepaling is volgens eisers dan ook niet correct geïmplementeerd in het Nederlandse nationale recht. Zij stellen voorts dat de wijze waarop de Afdeling dit zogenaamde novumbegrip heeft ingevuld met de formule “in de procedure had kunnen en derhalve had moeten brengen” geen juiste toepassing oplevert van de terminologie in artikel 32, zesde lid, van de PRi. In dit artikellid is bepaald dat de lidstaten kunnen besluiten het verzoek enkel verder te behandelen indien de betrokken asielzoeker buiten zijn toedoen de in de leden 3, 4, en 5 beschreven situaties in het kader van de vorige procedure niet kon doen gelden, in het bijzonder door zijn recht op een daadwerkelijk rechtsmiddel krachtens artikel 39 uit te oefenen. Volgens eisers moet het de asielzoeker echt aan te rekenen zijn dat hij (bijna) opzettelijk bepaalde belangrijke gegevens niet aan zijn asielaanvraag ten grondslag heeft gelegd, terwijl dat wel mogelijk was, wil artikel 32, zesde lid, van de PRi van toepassing zijn. Eisers menen dat in de onderhavige procedure door de rechtbank moet worden beoordeeld in hoeverre het aan hen te wijten was dat de termijn voor het instellen van beroep in de eerdere procedures ongebruikt is verstreken. Zij stellen dat de tegenwerping van artikel 4:6 van de Awb niet kan worden gemaakt, omdat het rechtstreeks werkende Unierecht op dit punt aangeeft dat de herhaalde aanvraag inhoudelijk moet worden behandeld. Ter ondersteuning van dit standpunt hebben eisers gewezen op de uitspraak van de voorzieningenrechter van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Zwolle, van 19 september 2011 (AWB 11/26445).

8. De rechtbank overweegt dat eisers in vorenstaand betoog niet kunnen worden gevolgd. In de eerdere procedure zijn de asielverzoeken van eisers inhoudelijk door verweerder beoordeeld. Eisers stond een effectief rechtsmiddel ter beschikking om op te komen tegen de besluiten van 25 juni 2009. Dat hun toenmalige gemachtigde heeft verzuimd om tijdig beroep tegen deze besluiten in te stellen, komt volgens vaste jurisprudentie voor rekening en risico van eisers. Eisers hebben thans een herhaald asielverzoek gedaan. De rechtbank overweegt, zonder daarbij in de inhoudelijke overwegingen van de thans bestreden besluiten te treden, dat het verweerder vrij stond om deze aanvragen al dan niet met toepassing van artikel 4:6 van de Awb vereenvoudigd af te doen. Dit is niet in strijd met het bepaalde in artikel 32, derde lid, van de PRi. De rechtbank overweegt voorts dat de omstandigheid dat verweerder in de onderhavige zaken voor die vereenvoudigde afdoening heeft gekozen, niet hetzelfde is als een besluit van verweerder om de asielverzoeken van eisers niet verder te behandelen. Immers, verweerder heeft de herhaalde asielaanvragen van eisers niet met toepassing van artikel 4:5 van de Awb buiten behandeling gesteld. Het bepaalde in artikel 32, zesde lid, van de PRi, waarin de lidstaten zelfs mogelijkheid wordt geboden om een asielverzoek onder bepaalde omstandigheden niet verder te behandelen, ziet derhalve niet op de situatie waarvoor eisers zich thans geplaatst zien. Daar komt bij dat eisers tegen de besluiten van 26 juli 2011 een effectief rechtsmiddel hebben kunnen aanwenden en dat zij dit ook hebben gedaan. De rechtbank overweegt verder dat het betoog van eisers voorbij ziet aan het feit dat de bestuursrechter, die gelet op het beginsel van ne bis idem in beroep ervoor moet waken dat eenzelfde geschil niet voor de tweede maal aan hem wordt voorgelegd, in beroep niet alleen beoordeelt of gestelde feiten niet eerder hadden kunnen en dus hadden moeten worden gebracht, maar mogelijk ook anderszins ambtshalve beoordeelt of die feiten wel zijn aan te merken als rechtens relevante feiten of veranderde omstandigheden. Bovendien dient de bestuursrechter zich rekenschap te geven van het bepaalde in artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Dit betekent dat de bestuursrechter tevens beoordeelt of feiten die al eerder zijn aangevoerd, dan wel eerder aangevoerd hadden kunnen worden, niettemin beschouwd moeten worden als bijzondere, op de individuele zaak betrekking hebbende feiten of omstandigheden die maken dat hij zich nogmaals buigt over hetzelfde geschil.

9. Gelet op het vorenstaande kan niet worden geoordeeld dat het bepaalde in artikel 4:6 van de Awb en de wijze waarop de bestuursrechter aan het voor hem geldende toetsingskader gestalte geeft, in strijd zijn met artikel 32, derde en zesde lid, van de PRi. De rechtbank verwijst hierbij voorts naar de uitspraken van de Afdeling van 7 juli 2010, LJN: BN1613, en van 15 juli 2011, zaaknummer 201104648/1/V2 (www.raadvanstate.nl).

10. Ter ondersteuning van hun herhaalde aanvraag hebben eisers de volgende stukken ingebracht:

a. een artikel ui t “The Armenian Times Daily” van 19 juni 2009 (met vertaling), waarin eiser 1 bij naam wordt genoemd in verband met zijn werk als bevelhebber van het persoonsbeveiligingsteam van de vooraanstaande Armeense politicus [politicus];

b. enkele stukken afkomstig van internet, waaruit blijkt dat “The Armenian Times Daily” als krant bestaat;

c. een verklaring van 15 februari 2011 van de partijleider van de SDHK, [partijleider] (met vertaling);

d. foto’s en een aantal digitale beelden waarop eiser 1 is te zien samen met [politicus];

e. een kopie van een getuigschrift van inschrijving in het staatsregister van bedrijven van de onderneming van de broer van eiser 1 (met vertaling);

f. een artikel van 22 juli 2008 getiteld “Opposition leaders freed, tried” uit Armenialiberty;

g. een verklaring uit 2008 omtrent de oprichting van het Nationale Armeense Congres (met vertaling);

Voorts hebben eisers de volgende verklaringen afgelegd:

h. het gezin is inmiddels goed geïntegreerd in de Nederlandse samenleving en eiser 2 studeert hier;

i. [onderminister] is in 2008 gearresteerd;

j. Ongeveer een maand voor het gehoor dat eiser 1 op 8 april 2011 heeft ondergaan, hebben de Armeense autoriteiten hard opgetreden tegen leden van de oppositie.

11. De rechtbank toets ambtshalve of eisers aan hun onderhavige aanvragen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden ten grondslag hebben gelegd, als omschreven in de rechtsoverwegingen 5 en 6.

12. Het artikel ui t “The Armenian Times Daily” van 19 juni 2009 is grotendeels gebaseerd op een interview met [onderminister]. Deze persoon betreft geen objectieve verifieerbare bron, terwijl het artikel er voorts geen melding van maakt dat zijn verklaringen aan de hand van andere bronnen zijn gecontroleerd. Het stuk hiervoor genoemd onder a. kan daarom niet beschouwd worden een nieuw feit te zijn dat kan afdoen aan de besluiten van 25 juni 2009. Aangezien aan de authenticiteit van dit stuk niet wordt getwijfeld, voegt het stuk onder b. niets toe. Ook dit betreft derhalve geen nieuw feit.

13. De verklaring van 15 februari 2011, hiervoor genoemd onder c., bevat informatie over de werkzaamheden van eiser 1 en diens betrokkenheid bij de SDHK. Het betreft aldus een document waarvan de inhoud ziet op zijn asielrelaas. Deze verklaring had in de vorige procedure ingebracht kunnen en derhalve moeten worden, zodat het thans niet meer als novum kan worden aangemerkt.

14. De onder d. genoemde stukken gelden ter onderbouwing van de verklaringen van eisers dat eiser 1 werkzaam is geweest voor [politicus]. Aangezien deze verklaring door verweerder niet is betwist, kunnen de foto’s en digitale beelden thans niet als nieuwe feiten of omstandigheden worden gezien, die kunnen afdoen aan het eerder genomen besluit.

15. Ook de verklaringen omtrent het bedrijf van de broer van eiser 1 zijn door verweerder niet in twijfel getrokken. Het onder e. genoemde stuk kan derhalve niet gelden als een nieuw feit of omstandigheid dat kan afdoen aan het eerder genomen besluit.

16. De stukken genoemd onder f. en g. dateren uit 2008 en hadden mitsdien al in de vorige procedure ingebracht kunnen en moeten worden. Ook deze stukken zijn derhalve niet te beschouwen als nova.

17. Omstandigheden die voortvloeien uit het verblijf in Nederland kunnen niet gelden als nieuwe feiten of omstandigheden in de zin als hier bedoeld. De arrestatie van [onderminister] zou in 2008 hebben plaatsgevonden. Al gelet op het tijdsverloop sindsdien, kan deze verklaring niet gelden als een novum. De verklaring omtrent het recente optreden tegen oppositieleden is algemeen van aard en onderbouwt niet de stelling dat eiser 1 bij terugkeer te vrezen heeft voor vervolging door de Armeense autoriteiten. Hetgeen aangedragen is onder h., i. en j. kan eisers derhalve niet baten.

18. Gelet op de rechtsoverwegingen 12 tot en met 17 en het ontbreken van bijzondere individuele feiten en omstandigheden, komt de rechtbank niet toe aan de toetsing van de besluiten van 26 juli 2011 en verwijst zij naar rechtens onaantastbare besluiten van 25 juni 2009.

19. De beroepen zullen derhalve ongegrond worden verklaard. Voor een veroordeling van één der partijen in de door de andere partij gemaakte kosten bestaat geen aanleiding.

20. Beslist wordt als volgt.

<b>Beslissing</b>

De rechtbank,

verklaart de beroepen ongegrond.

Aldus gedaan door mr. R.J.A. Schaaf als rechter in tegenwoordigheid van mr. E.C.J. Kohl als griffier en in het openbaar uitgesproken op 7 december 2011.

<HR>

<i>Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij:

Raad van State

Afdeling bestuursrechtspraak

Hoger beroep vreemdelingenzaken

Postbus 16113

2500 BC Den Haag

De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt <b>vier weken</b> na verzending van de uitspraak door de griffier. Artikel 85 van de Vw 2000 bepaalt dat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak bevat. Artikel 6:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt onder meer dat bij het beroepschrift een afschrift moet worden overgelegd van de uitspraak. Artikel 6:6 van de Awb is niet van toepassing. </i>

Afschriften verzonden:


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde jurisprudentie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature